psychologie Flashcards

DEW

1
Q

Wat is de definitie van psychologie

A

de wetenschap van het menselijk gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 6 hoofdstromingen van psychologie

A

biologisch perspectief, cognitief perspectief, behavioristisch perspectief, whole person perspectief, ontwikkelingspsychologisch perspectief, socio- culturele perspectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het biologisch perspectief, wat houdt het in?

A

lichamelijke factoren hebben invloed op gedrag. DNA, gender, hormonen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is het cognitief perspectief?

A

wie je bent is je gedachten en redeneren, hoe praat je tegen jezelf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het behavioristisch perspectief?

A

omgeving stuurt gedrag, je gedrag wordt beïnvloed door prikkels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet positive reinforcement

A

gedrag bevestigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat doet negative reinforcement

A

gedrag remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het whole person perspectief?

A

het geheel bestuderen, biologie, cognitie etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet het ID?

A

dat zijn de biologische, niet rationele driften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat doet het superego

A

het rationele aspect, het geweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat doet het ego

A

bemiddelen tussen het id en het super ego, het gezonde verstand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is ontwikkelingspsychologie

A

gedrag en persoonlijkheid wordt bepaald door interactie tussen nature en nurture. belangrijk: de ontwikkeling van redeneervermogen en sociaal- emotionele ontwikkeling moeten in opeenvolgende fase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waar gaat het socioculturele perspectief over

A

menselijk gedrag en innerlijke processen worden bepaald door: interactie met mensen in dagelijkse omgeving, de eigen cultuur en ( sub) cultuur en het functioneren in groepsverband/ als individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de definitie van het behaviorisme

A

een stroming die zich richt op waarneembaar gedrag. het heeft betrekking op verandering in gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

principe van het behaviorisme

A

alle gedrag ( m.u.v enkele reflexen) is aangeleerd, dus kan ook afgeleerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

klassieke conditionering

A

reflexen. pavlov. usc-usr

17
Q

operante conditionering

A

respons verandert door de consequentie ervan. skinner. S-R-C.

18
Q

shaping

A

gedrag in kleine stapjes breken en dan positieve reinforcement geven zodat moeilijk gedrag aangeleerd kan worden.

19
Q

wat is reinforcement?

A

bekrachtiging via beloning, straf of negeren. voorwaarde: bekrachtiging moet gelijk na/ of tijdens de respons plaatsvinden.

20
Q

hoe ontstaat nieuw gedrag ( leren)

A

door het uitproberen van spontaan/ operant gedrag

21
Q

wat is positieve bekrachtiging

A

consequenties die een beloning geven bevorderen gedrag.

22
Q

wat is negatieve bekrachtiging

A

consequenties die iets onprettigs verwijderen bevorderen gedrag

23
Q

wat houdt geen bekrachtiging/ negeren in

A

consequenties die geen beloning/ straf geven heffen bepaald gedrag op.

24
Q

wat is een primaire/ ongeconditioneerde bekrachtiger

A

een bekrachtiging wat van nature werkt, zonder leerervaring. voedsel, nieuwheid

25
Q

wat is een secundaire/ geconditioneerde bekrachtiger

A

aangeleerd effect door vroegere koppeling aan primaire bekrachtiger. bijvoorbeeld geld, kleding.

26
Q

wat is token economy

A

een secundaire bekrachtiger van vooraf vastgestelde doelgedragingen. bijv waardeloze muntjes.

27
Q

wat is het effect van positieve bekrachtiging

A

prettig positief effect. iets aangenaams wordt gegeven. geld, snoep.

28
Q

wat is het effect van negatieve bekrachtiging

A

prettig negatief effect. iets vervelend houdt op. bijv hoofdpijn.

29
Q

wat is het effect van positieve straf

A

vervelend positief effect. iets vervelends wordt gegeven. een boete of tik.

30
Q

wat is het effect van negatieve straf

A

vervelend negatief effect. iets fijns wordt weggenomen. bijv vrijheid.

31
Q

stimulus generalisatie

A

alle stimuli die lijken op de oorspronkelijke geconditioneerde stimulus.

32
Q

wat is stimulus discriminatie

A

onderscheid leren maken tussen stimulus

33
Q

wat is extinctie

A

als je stopt met bekrachtigen dooft gedrag uit

34
Q

wat is aangeleerde hulploosheid

A

geen gevoel van controle resulterend in passief gedrag