agogiek Flashcards

1
Q

wat is de definitie van agogiek

A

de leer van het begeleiden, aansturen of beleidsmatig mogelijk maken van veranderingsprocessen bij mensen, zodat ze meer grip krijgen op hun leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de definitie van pedagogiek

A

wat krom is, recht maken. een handelingswetenschap waarbij het handelen van de opvoeders centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat verstaan we onder opvoeding

A

alle omgang tussen volwassenen en kind (onder de 18 jaar), waarbij gericht een relatie wordt aangegaan. er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind. er is invloedsuitoefening van ouder naar kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is materiele opvoeding

A

het vervullen van lichamelijke behoeften. dit is noodzakelijk voor de ontwikkeling van het kind. eten, rust, aanraking, kleding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is emotionele opvoeding

A

de overige 5 behoeften van maslow. liefde, genegenheid, aandacht, psychische veiligheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opvoeding is altijd uniek omdat …

A

het een circulair proces is. actie reactie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn de 3Z’s van kuipers

A

zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is zelfstandigheid ( 3Z’’s)

A

eigen keuzes maken en eigen mogelijkheden ontdekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is zelfredzaamheid ( 3 z’s)

A

keuzes maken die je kan verantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is hyper parenting

A

ouders die er bovenop zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is opvoedingsonzekerheid

A

wanneer doe je het goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn hedendaagse opvoedingsverschijnselen

A

hyper parenting, opvoedingsonzekerheid, ik tijdperk/ individualisering, prestatiemaatschappij, kind als status symbool, snelle technologische verandering, z generatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn de 4 basisdementies van opvoeden

A

ondersteuning bieden, instructie geven, controle uitoefenen en grenzen stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat houdt ondersteuning bieden in? basisdementie opvoeden

A

opvoedgedrag dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt. belangrijk is de sensiviteit en responsiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt instructie geven in? basisdementie opvoeden

A

het duidelijk maken aan een kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag daarbij wordt verwacht. gericht op ontwikkelen van kennis en vaardigheden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat houdt controle uitoefenen in? basis dementie opvoeden

A

autoritaire controle: vanuit de behoefte/ belang van ouder zelf.
autoritatieve controle: in belang van de ontwikkeling/ het welzijn van het kind zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat houdt grenzen stellen in? basis dementie opvoeden

A

de wijze waarop de ouder het kind beloont of straft. belangrijk hierbij is consequent handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat houdt geesteswetenschappelijke pedegogiek in ?

A

kijkt naar het subjectieve verhaal van het kind en ouder. Gaat in op het unieke van iedere opvoedingssituatie.

19
Q

wat houdt empirisch analystische pedagogiek in

A

zoekt naar objectieve waarheden. Oorzaak- gevolg relaties. Kijkt niet zozeer naar individu maar naar gemiddelden, patronen en correlaties.

20
Q

wat houdt kritsche emancipatorische pedagogiek in

A

niet alleen kijken naar gezin/ opvoedersgedrag maar ook naar de samenleving. Bijvoorbeeld de wijk of financiële problemen.

21
Q

miconiveau van het transactionele model

A

het kind zelf, of om het kind. ouders/ school

22
Q

mesoniveau van het transactionele model

A

relatie tussen leden van het microsysteem. bijv leerkrachten die met ouders praten.

23
Q

exo niveau van het transactionele model

A

dit niveau zit op het mesosysteem heen. staat verder af van de kring. familie van vrienden bijvoorbeeld.

24
Q

macro niveau van het transactionele model

A

niet gepersanoliseerde contacten. bijv sociale media of kranten.

25
Q

chrono niveau van het transactionele model

A

de tijdsfactor, het onvoorspelbare.

26
Q

nuristen ( aangeleerd)

A

het kind komt als tabula rasa ( onbeschreven blad) ter wereld en ontwikkelt zich door invloeden uit de omgeving. Er is een kritische periode in de ontwikkeling: er moet op een bepaald moment de juist stimuli worden aangeboden, zo niet, is dit moeilijk in te halen. Denk aan leren fietsen of de tafeltjes leren.

27
Q

naturisten ( aangeboren)

A

Alle invloeden die tot en met de geboorte werkzaam zijn en het ontwikkelingsverloop bepalen ( genetisch bepaald/ DNA).Het kind wordt geboren met een bepaalde persoonlijkheid en eigenschappen. Het kind komt ‘klaar’ ter wereld. ontwikkeling komt van binnenuit.

28
Q

wat is een opvoed relatie

A

Een liefdevolle relatie tussen ouder en kind. Tegelijkertijd biedt de ouder grenzen, ondersteuning, controle en instructie ( de 4 basisdementies). Door deze relatie ontstaat er intimiteit waarbij het kind veiligheid, geborgenheid en liefde ervaart. Dit leidt tot hechting.

29
Q

de 3 kenmerken van ouderlijk opvoedgedrag

A

het moet sensitief zijn, responsief, en er moet continuïteit/ regelmaat zijn.

30
Q

wat is sensitiviteit

A

iets opmerken/ waarnemen

31
Q

wat is responsiviteit

A

reageren op wat je waarneemt.

32
Q

hoe creëer je veiligheid?

A

Bedoelingen: de instructie moet duidelijk zijn.
Communicatie: stem je af op het niveau. Soms is er teveel communicatie.
Tijd: biedt duidelijkheid, dus veiligheid. Bijvoorbeeld de tijd waarop een kind moet gaan slapen.
Ruimte: moet duidelijk zijn, bijvoorbeeld school.
Materiaalhantering: waar ligt wat.
Functies en bevoegdheden: bij wie moet je zijn.
Sluit aan bij de (on)mogelijkheden van het kind. Denk aan dyscalculie.

33
Q

wat is socialisatie

A

het proces waarop kinderen gedragingen leren vanuit waarden en normen zodat ze weten wat gewenst gedrag is in bepaalde situaties.

34
Q

wat is internalisatie

A

je hebt het gedrag je eigen gemaakt.

35
Q

de verschillende milieus van socialisaties

A

Het primaire milieu: het gezin, het nest.
Het secundaire milieu: de buurt, de school of de vriendenkring.
Het tertiaire milieu: de samenleving, politiek, wet- en regelgeving. Denk aan de leerplichtwet, het consultatiebureau of media.

36
Q

de richtingen van opvoedingsstijlen

A

Democratisch/ autoritatief: Veel betrokkenheid + veel controle.
Toegeeflijk/permissief: Veel betrokkenheid + weinig controle.
Autoritaire opvoeding: Weinig betrokkenheid + veel controle.
Verwaarlozend (laissez-faire):Weinig betrokkenheid + weinig controle.

37
Q

wat is macht? opvoedingsstijlen

A

de opvoeder beslist, vanuit een sterke sturing eigenbelang -> parent centred.
Het is autoritair: dominantie, koudheid/ onveiligheid in de relatie. Er zijn veel regels en er is veel controle. Macht wordt afgedwongen.

38
Q

wat is gezag? opvoedingsstijlen

A

opvoeder beslist, vanuit een sterke sturing belang van het kind -> child centred.
Het is autoritatief: dominantie, warmte/veiligheid, zorgt voor basisvertrouwen. Er is structuur en regels ten behoeve van ondersteuning van de ontwikkeling van het kind. Ook is er aanvaarding: goede afstemming tussen ontwikkelingsfase kind, en opvoedertaken.

39
Q

wat is een los zand gezin

A

dit komt steeds meer voor in moderne gezinnen. Verwaarlozende/ toegeeflijke/ permissieve opvoedingsstijl.

40
Q

wat is een kluwen gezin

A

autoritaire opvoedingsstijl, restrictieve controle, over beschermend. Dit kan verstikkend werken.

41
Q

wat is een half open/ half gesloten gezin

A

onderlinge banden zijn hecht, staan open voor relaties met anderen die niet bij het gezin horen.

42
Q

wat houden ontwikkelingsfasen in

A

bepaalde stadia die elk kind doorloopt gedurende zijn leven.

43
Q

wat houdt ontwikkelingstaken in

A

bij deze fasen zijn er een aantal vaardigheden uitgestippeld die het kind in die periode moet leren beheersen.

44
Q

wat houdt opvoedingstaken in

A

de hulp die de ouder dient te bieden.