Praktijk onderzoek Flashcards
1
Q
algemen palpaties
A
- algemeen
- uitgaan vanaf bony landmarks = onvariabel
- ook vanuit zijlig kunnen
- bijna nooit bij eerste palpatie juist = controleren & verandering mag - referentiepunten
- cirsta iliaca = L4
- SIPS = S1
- knik bij glide op rug van craniaal naar caudaal = S2
2
Q
te kunnen palpaties
A
- gemakkelijke palpaties
- crista iliaca
- SIPS & SIAS
- tuber ischiadicum
- paraverebrale spieren
- tuber pubicum
- lig. inguinale - moeilijke palpaties
- R10-12
- proc. transversi
- quadratus lumborum
3
Q
moeilijke palpaties
A
- ribben
- meest caudale laterale rib = R10
- volgen naar craniaal
- veel meer verticaal dan verwacht = afstand tussen R10 & crista is erg klein
- R11 & 12 liggen niet veel caudaler dan R10
- R12 = net lateraal van paravertebrale spieren - proc. transversi
- net lateraal van paravertebrale spieren
- hoek van 45° naar mediaal duwen
- diep duwen
- gevoelig voor patiënt - quadratus lumborum
- lateraal van paravetebralen
- duidelijk na contractie
4
Q
inspectie
A
- types houdingen
- gewoonte houding
- antalgische houding - antalgische houding
- pijn reducerende houding
- indien stand naar flexie is = extensie zal pijnlijk zijn
- uit houding halen is pijnlijk ≠ gewoonte houding - dynamische inspectie
- gangpatroon = voor- & achterwaarts
- kleine & grote stappen
- coördiantie & MC
5
Q
oriënterede palpatie
A
- parameters
- T tonus
- T trofiek
- T temperatuur
- O omtrek - informatie
- acutaliteit
- vooral bij grote synoviale gewrichten - niet nuttig bij wervelzuil
- diepe structuren
- weinig synoviaal volume van gewricht
- indien toch doen = voor articulair onderzoek
6
Q
theorie van Irvin Kort
A
- theorie
- dysfunctie van segmentale imput
- dysregulatie in ruggenmerg
- abnormale output naar AZS via laterale hoorn = huidtrofiek & circulatie
- abnormale output naar spieren via ventrale hoorn = spanning - tonus
- met duimen & wijsvingers
- paravertebraal dwars rekken
- heterolaterale kant van staan
- of compressie handwortel mediaal & duwen naar lateraal - huidrollen
- segment per segment optrekken
- rollen over hele wervelzuil - circulatie
- frictie over bepaalde zone
- kijken naar hypereamische reactie
7
Q
doel van testen
A
- beweging
- elke beweging kan mobiliteit of provocatie doel hebben
- nooit tegelijk = minder mobiliteit indien pijn
- indien beweging geen pijn doet = mobiliteit - doelen
- reproducing sign = herkenbare pijn opwekken
- comparable sign = L/R-vergelijking - keuze voor comparable sign
- herkenbare pijn niet kunnen uitlokken
- herkenbare pijn niet willen uitlokken = SIN
8
Q
SIN
A
- SIN
- severity = impact van klacht op leven
- irritability
- nature = pathologie - gevolg voor testen
- hoge SIN = niet willen reproduceren of in lichte mate
- lage SIN = meer provocatief maken van klassieke testen
9
Q
manieren van testen meer provocatief maken
A
- algemeen
- baseline VAS van pijn voor test = altijd
- opnieuw vragen na test/herhalingen/duur
- verandering in VAS & locatie - manieren
- aanhouden van houding ≈ 10s
- herhalen = 10x
- 3d beweging - aangehouden flexie
- moeilijk voor druk naar hoofd
- doorgezakt zitten op tafel
10
Q
BFO
A
- bewegingen lumbaal
- flexie
- extensie
- lateroflexie
- side glide
- rotatie
- 3D = extensie diagnoaal - bewegingen heup
- heupflexie
- gebogen & gestrekte knie - criteria = PROMOCO
- provocatie of reductie
- ROM
- motivatie
- coördinatie
11
Q
verschil lateroflexie & sideglide
A
- lateroflexie
- van caudaal naar craniaal
- weinig druk op lumbale wervels
- soms ROM al op voor lumbaal komen - side glide
- van craniaal naar caudaal
- provocatief L4-S1
- lateroflexie links = side glide heup naar rechts
12
Q
handvatting overdruk geven BFO
A
- algemeen
- nooit rond hals handvatting
- 1 hand thoracaal houden
- 1 hand lumbaal die effectief druk geeft - overdruk flexie
- tussen scapula & sacrum wegduwen van elkaar
- met handen over grote bal glijden
- oppassen met deze beweging = nooit doen indien zonder ookal lichte pijn - overdruk andere
- extensie = sacrum wegduwen
- lateroflexie = duwen in concaviteit = kant die verkort
- side glide = duwen naar bewegende kant
- rotatie = counter-rotation induceren op een oscilerende manier
13
Q
algemeen 3D testen
A
- algemeen gecombineerde bewegingen
- volgorde van belang = andere uitvoering
- afname van ROM bij beweging verder in volgorde - pijn van structuren
- wervel op te delen in 4 quadranten
- 1 lijn middendoor
- 1 lijn door dorsale corpus - vb: extensie
- ventraal = rekpijn
- dorsaal = compressie pijn
14
Q
3D testen
A
- dorsaal diagonale extensie
- extensie
- lateroflexie
- rotatie - DD = afh van lateroflexie & rotatie
- gelijkgericht = beide homolateraal = compressie neuroforamen
–> KEMP test
- tegengesteld = compressie facet - handvatting
- bij rotatie kan heup naar voor of achter schieten
- controle van de heup afh van patiënt - verschil
- pas differentiatie bij laatste component
- alle provocatie hiervoor kan van beide structuren zijn
15
Q
actief onderzoek heup
A
- structuren gestet bij flexie met gebogen knie
- kracht iliopsoas = L1-2
- rek kapsel
- rek gluteus & dorsale spieren
- compressie lies
- gelijkaardig aan passieve ROM - structuren getest bij flexie met gestrekte knie
- kracht Qc = L2-4
- rek hamstrings
- irritatie ischiadicus
16
Q
passief onderzoek heup
A
- heup ruglig
- flexie
- exo/endorotatie
- Quadrant test - heup buiklig
- extensie
- exo/endorotatie - Quadrant test = diagonaal test = clearing-test
- snelle tests voor uitsluiten van heupproblematiek
- Faber/Patrick + Faddir
17
Q
aandachtspunten passief heup onderzoek
A
- aandachtspunten
- niet hard doordrukken
- as van rotatie respecteren bij exo/endorotatie
- tafel net boven knie is het best - ROM heup/rug
- vooral VOELEN naar waar ROM in heup of rug zit
- verschil in symtomen voor & na fixatie van ilium
- verschil in symptomen voor & na ROM rug
18
Q
differentiatie heup & lumbaal
A
- algemeen
- lumbaal beweegt mee tijdens bewegingen
- heupflexie = lumbale flexie
- endorotatie = lateroflexie naar zelfde kant
- exorotatie = lateroflexie naar andere kant - onderscheid
- beweging rug op slot zetten
- indien nog steeds pijn = heupprobleem - maniere
- flexie = hand onder rug zet lumbaal vast in extensie
- endorotatie = crista wilt naar craniaal = naar caudaal duwen
- exorotatie = omgekeerde
- FABER = hand onder rug & fixatie SIAS heterolateraal
19
Q
neurologische provocatie tests
A
- achtergrond lengte tests
- formane intervertebrale = uittreden spinale zenuw
- glijding van enkele milimeters
- testen van mechanosensitiviteit door glijding - lengtetesten
- slump
- SLR
- varianten van SLR
- prone knee bend
- slump knee bend - druk
- onrechtstreekt zenuw compressie
- beter zicht van aard & lokalisatie
- valsalva = HNP
- direct = specifieke palpatie van perifere zenuwen
20
Q
criteria neurologische lengtetesten
A
- positieve tests
- herkenbare symptomen
- veranderingen in symptomen door veranderde belasting
–> differentiatie = neurogeen vs niet-neurogene structuren - L/R vergelijking
- ROM
- pijn
- afweerspanning
- compensatie
21
Q
slump test algemeen
A
- algemeen
- zenuw op lengte brengen = prikkeling?
- indicatie van algemene irriteerbaarheid
- verdere stappen voor lagere irriteerbaarheid - houding
- zit
- knieplooi tegen tafelrand
- handen gestrekt achter zitvlak
22
Q
slump test stappen
A
- spinale slump
- flexie thoracaal
- geen retroversie bekken & flexie lumbaal
- belemmerd doel van test - cervicale flexie
- kin naar borst
- indien herkenbare symptomen = extensie hoog cervicaal
- als pijn wegvalt = positieve slumb
- als pijn blijft = negatief
- vaak spontaan willen doen = palpatie van nek - unilaterale knie-extensie = starten niet-pijnlijke zijde
- varianten
- dorsiflexie van voet
- plantairflexie + inversie van voet - bilaterale knie-extensie + dorsiflexie
23
Q
SLR
A
- algemeen
- test van Lasègue
- provocatie test n. ischiadicus L4-S2
- positieve test op X-aantal graden
- pseudolasègue = klachten niet door radiculaire betrokkenheid - uitvoering
- hoofd volledig plat = geen voorrek
- langzaam omhoog met been
- voelen naar afweerspanning
- normaal 70°
24
Q
varianten SLR
A
- DD
- beperkt = hamstring of n. ischiadicus
- adductie + endorotatie = n. ischiadicus - testen
- test van Bragard DF = tibialis
- test van Neri = DF + slumb + kin intrekken = extra spanning op dura dus radiculair - andere varianten
- DF & inversie = surealis
- PF & inversie = peroneus - keuze van varianten
- aanpassen van houding in klachten vrije zone
- last hamstrings -> enkel houding aanpassen
25
interpretatie SLR
1. positief
- verhoogde afweerspanning = muscles protect nerves
- herkenbare klachten
- compensaties = knieflexie of cervicale extensie
- L/R
1. andere uitkomsten
- pseudolasegue = klachten vanuit
- gekruiste SLR = niet-symptomatisch been provoceert klachten
--> mediane hernia = zenuw L/R schuren
26
Prone knee bend
1. algemeen
- test van Ely
- provocatie van n. femoralis L2-4
2. varianten
- moeilijke structurele differentiatie
- slump knee bend in zijlig = dd door houding
- extra spanning op dura dus radiculair
- normaal = opnieuw reductie door hoog cervicale extensie
27
Kemp test
1. beweging
- neuroforamen = mechanische interface sluiten
- extensie
homolaterale lateroflexie
rotatie
- gelijkgericht
1. positieve KEMP test
- herkenbare BEENpijn = beenschietend distaal knie
- L/R-verschil
- neurogene pijnkwaliteit
2. negatieve KEMP test
- enkel lokale pijn = spierspanning of facetgewrichten
- uitstraling boven knie = uitstraling van facet gewrichten
28
andere drukprovocatie testen
1. direct
- palpatie
- test van allodynie
2. HNP/valsalva
- verhoging intra-ab/thoracale druk
- ook veneuze & liquor druk
- weinig specifiek
29
palpaties zenuwen
1. heup
- n. ischiadicus = tussen trochanter major & tuber ischiadicum
- n. femoralis = trigonum van scarpa lateraal van a. femoralis
--> niet betrouwbaar door algemeen gevoelige regio
3. n. tibialis
- centraal knieholte
- n. plantaris in tarsale tunnel = tussen FDL & FHL
3. andere
- peroneus superificalis = lateraal voetrug bij PF/inversie
- peroneus communis = fibulakop
- suralis = achter peroneus pezen
30
functietesten
1. krachttesten
- opsporten welke wortel stoornissen vertoont
- kernspieren gebruiken
2. reflex testen
3. sensibiliteitstesten
31
motorische krachttesten ifv neurogene testen
1. bevindingen = tov. niet-aangedaan
- neuropathie = waarde 0-3
- sensitisatie = kan ook lichte daling zijn door pijn
- progressief krachtverlies = spoed!
2. uitvoering
- maximaal isometrisch
- 5sec aanhouden
- breaktest = hoe gemakkelijk door weerstand
- L/R
- vanuit neutrale positie
- weerstand loodrecht op te testen segement
32
spiertesten per niveau
1. L2-3 iliopsoas
2. L3-4 quadruceps
3. L4-5
- tibialis anterior & posterior
- gluteus maximus & medius
4. L5-S1
- peroneus
- extensor hallucis longus
- hamstring
4. S1-S2 = triceps surae
- in lig of in stand
- in stand = 5x unipodaal ≈ MMT5
33
reflex testing
1. uitgangshouding
- eerst ontspannen houding
- voorspanning indien niet opwekbaar = reflex versterken
--> ook meenemen bij L-R vergelijken = zelfde doen
- zelfde niveau's als kracht
--> toevoeging = adductor magnus L2-4
- 5 keer uitvoeren
2. verstekende manoevres
- hoesten
- Jendrassik
- contractie BL
- zachte contractie
2. uitvoering
- rechtstreeks op spierbuik = hamstrings & glut medius
- op pees = rest
- L/R-vergelijken
- elke reflex meerdere keren testen
34
reflexen
1. Qc-reflex = L3-L4
- in zit met afhangende knie
- ruglig met lichte knieflexie
- net onder patella aanslaan
2. tibialis posterior reflex = L4-L5
- ruglig
- net achter mediale malleolus
4. achillespees reflex S1-S2
- cijfer 4 houding
- buiklig met gebogen of gestrekte knie
- in zit met been afhangend
- passief enkel in DF houden
35
interpretatie van reflex testen
1. DD
- manoevres toevoegen
- kijken naar andere niveau's
- ook altijd andere functie testen = cluster
1. a/hyporeflexie = zware compressie
- patiënt moeilijk op te wekken
- uitgebreid probleem
- lokaal probleem
2. hyperreflexie
- patiënt snel op te wekken
- UMNL
3. lichte uitdoving van reflex
36
CZS-reflexen
1. algemeen
- upper motor neuron leasie
- pathologie reflexen
2. testen
- babinski
- clonus
37
sensibiliteit testing
1. algemeen
- altijd esthesie & algesie testen
- andere zenuwen
- esthesie = watten staafje
- algesie = prikkel roller
1. uitvoering
- uitleg geven
- sluiten van ogen
- rechtstreeks op huid = start niet-aangedaan
- geen suggestieve vragen
- esthesie = zacht & algesie = prik
- L-R vergelijken per dermatoom
--> recall bias vermijden
2. prikkel
- exact dezelfde prikkel = start/eind & richting
- alternatief = circumducties
--> meerdere dermatomen leiden tot duidelijker verschil in sensatie
2. interpretatie
- duidelijk veranderde sensatie = twijfelen is niet groot genoeg verschil
- a, hypo of hyper
38
signature zones
1. algemeen
- meest zekerheid van specifieke radix
- geen overlap
2. lumbaal
- L2 = ventraal midden van dij
- L3 = tussen L2 & knie
- L4 = midden scheenbeen
- L5 = mediaal voetrug
3. sacraal
- S1 = laterale voetrand & lateraal kuit
- S2 = midden kuit
39
articulaire provocatie tests
1. doel
- prikkelen van nociceptieve bron = articulair structuren
- dysfunctie in segment lokaliseren
- zelfde tests kunnen gebruikt worden voor vering & eindgevoel = ook functie test indien pijnvrij
2. testen
- CPA centra postero-anterior provocatie
- UPA unilaterale provocatie op proc. articularis
- latero-laterale provocatie op proc. spinosus
40
CPA houding
= centrale postero-anterior provocatie
1. houding patiënt
- buiklig
- dicht tegen tafel
2. houding
- in stand naast patiënt
- tafel net boven kniën = handen op patient mogen schouders niet opgetrokken zijn
- schouders boven patiënt = das valt op handen
- gestrekte arm
41
CPA uitvoering
= centrale postero-anterior provocatie
1. positionerend hand
- ulnaire zijde = pinkmuis & niet MCP
- op proc. spin
2. ondersteunend hand
- omvat ander hand
- met gestrekte arm druk geven
3. druk
- erg langzaam opbouwen
- tot eindgevoel
42
UPA
= unilaterale provocatie op proc. articularis
1. houding
- buiklig
- in stand naast patiënt
2. uitvoering
- beide duimen op het facet gewricht
- 1,5cm lateraal & iets caudaal van proc. spin
- rond midden van paravertebralen
- druk in ventrale richting
3. handvatting
- vlakke kant van vingers
- anders teveel pijn door druk
43
latero-laterale provocatie op proc. spinosus
1. houding
- buiklig
- naast patiënt staan
2. uitvoering
- beide duimen op lateraal aspect proc. spinosus
- proc. spin palperen & afzakken naar lateraal
- druk in laterale richting
44
articulaire mobiliteitstests
1. doel
- kwantiteit mobiliteit = joint-play
--> hypo of hypermobiliteit
- kwaliteit mobiliteit = weerstand & eindgevoel
- afwijkende stand in rust = niet vanuit gaan dat functie ook gestoord is
2. notatie van beweging
- elke beweging segmentaal testen
- notatie van bovenliggende wervel
- notatie van beperking
2. notatie
- beweging L2-L3 = L2 omringd door pijlen
- pijl onder = lateroflexie
- pijl naast = flexie/extensie
- pijl boven = rotatie
45
bewegingsdiagram
1. weerstand
- R1 = begin van weerstand = einde van weke delen
- R2 = einde van beweging = eindgevoel
- verschil kunnen voelen ook bij CPA = zacht voelen
2. zelfde voor
- pijnintensiteit = P1 & P2
- spasme = S1 & S2
2. notatie
- alle 3 de componenten samenvoegen
- voor graden/verloop tijdens mobilisatie
46
segmentaal flexie-extensie-lateroflexie onderzoek
1. houding
- zijlig met knie & heup
- voor patiënt staan
- knieën komen rond lies van therapeut
2. handvatting
- beide enkels patiënt vasthouden
- palpatie van interspinale ruimte
3. algemeen principe
- beide heupen van patiënt in verdere bewegen brengen
- door heupen-knieën & handen-enkel
- beweging door gewichtsverplaatsing
- progressief meer beweging bij evaluatie van meer craniale wervel
1. interpretatie
- kwaliteit beweging
- verhouding tov. craniaal & caudaal gelegen segmenten
47
bewegingen segmentaal onderzoek
1. flexie
- benen naar flexie brengen
- retroversie bekken
- flexie lumbaal
2. extensie
- omgekeerde flexie
- kan ook unilateraal = stabiele zijlig met bovenste been naar extensie bewegen
- kan ook met CPA
2. lateroflexie
- vingers meer aan conave zijde van lateroflexie plaatsen
--> lichte overdruk geven
- enkels naar boven roteren
- benen blijven in 90° flexie
48
alternatief lateroflexie segmentaal onderzoek
1. manieren van lateroflexie
- klassiek = beweging van enkel
- druk via tuber = homolaterale lateroflexie
- tractie via crista iliaca = heterolaterale lateroflexie
2. manieren van houding
- klassiek ventraal van patiënt staan
- dorsaal van patiënt staan
- indien 1/2 beter gaat = gewoon andere kant gaan liggen
49
rotatie segmentaal onderzoek
1. houding
- zijlig met knie & heup in 90° flexie
- voor patiënt staan
3. caudale hand
- fixerende hand
- op proc. spin
2. craniale hand
- werkende hand
- vooram rust tegen thorax
- palpatie op proc. spinosi = heterolaterale kant van te onderzoeken segment
- rotatie in bouwen door rotatie met hand & thorax
3. alternatief
- hierboven = van craniala naar caudaal
- rotatie inbouwen door benen = van caudaal naar craniaal
--> focus laag-lumbaal
- onderliggende been gestrekt
- bovenliggende been geplooit = zakt af
50
sensorimotorisch onderzoek
1. algemeen
- motorische vaardigheden = luomajoki
- myofasciale componenten = SLT, SKT, ...
2. voorwaarts neigen in stand
- ontspannen houding met armen gekruist
- heupflexie zonder zonder lumbale flexie
- eerst begeleiden
- minimaal 50° verwacht
- relateive flexibiliteit/stijfheid evalueren
2. knieflexie
- buiklig
- geen holle rug vormen