Orthodontische classificaties en kenmerken Flashcards

1
Q

Wat is kenmerkend aan een 3 maanden oude foetus in de utero?

A

-Het hoofd is 50% van het gehele lichaam
-Cranium is groot tov het gezicht
-Ledematen zijn klein en romp is nog onderontwikkeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan je zeggen over het cranium van een pasgeborene en de groei van het aangezicht?

A

Cranium pasgeborene is groot en gedurende de gelaatsgroei groeit het gezicht en veranderen proporties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is het cerebrale deel groot (groeit) enorm) en groeit aangezichtsdeel groeit pas later

A

Dit heeft ermee te maken dat de hersenen zich sterk moeten ontwikkelen. In de eerste levensfase gebeurt erg veel. De functie van bijvoorbeeld kaken etc. (onderdelen aangezicht) komt pas later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ligt de onderkaak in het eerste levensjaar meer of minder naar ventraal dan de bovenkaak?

A

Meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke wijze groeit de maxilla? (4)

A
  • Naar voren en naar beneden
  • Appositionele groei suturen en oppervlakteremodelling
  • Transversale groei → midpalatinale sutuur → op
    ongeveer 12-14 jarige leeftijd voltooid
  • Sagittale groei → gaat langer door
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaraan leveren de mediane sutuur van de BK en de symfyse van de OK een grote bijdrage?

A

Aan de vroege transversale groei van de kaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe groeit de onderkaak?

A

Naar dorsaal, de condylaire groei varieert van vorm en richting groei (de kaak wordt door het dorsaal afzetten naar vore gedrukt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer vindt de snelte groei plaats?

A

Tijdens algehele groeispurt (rond het 10e levensjaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat wordt in het begin van het leven in een hoog tempo aangelegd?

A

Neuraal weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar groei de bovenkaak?

A

Aan de achterzijde, bij de sutuur (delen worden van elkaar afgeduwd, zet zich af aan de achterkant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke wijze worden er rongtenfoto’s gemaakt?

A

Doormiddel van OPT en RSP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

De hypofyse is een stabiele factor/structuur. Wat wil dit zeggen?

A

Dat hier bijna geen groei plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is nog meer een stabiele factor (die niet groeit)?

A

Overgang van voorhoofd naar neusbeen = nasion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 rotatie mogelijkheden zijn er tijdens de groei van de mandibula?

A
  • Horizontaal: normale beetdiepte
  • Naar achteren: divergentie: open beet (1.)
  • Naar voren: diepe beet (2.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Op welke wijze stel je een orthodontische diagnose? (4)

A
  • Anamnese
  • Klinisch onderzoek
  • Extra-oraal
  • Intra-oraal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat vraag je bij de anamnese? (4)

A
  • THK/ med anamnese
  • trauma?
  • familiaire problemen?
    (agenesie, klasse III)
  • hobby’s, sporten, school
    (muziekinstrumenten?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij het klinische onderzoek, doe je extra- en intra-oraal onderzoek. Wat valt hieronder?

  • Extra-oraal (4)
  • Intra-oraal (3)
A

– frontaal & lateraal;
liprelatie, gewoonten, latero, asymmetrie?

– aantal (!) en vorm
– occlusie (3 vlakken)
– stand elementen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het eerste wat je doet bij intra-oraal onderzoek?

A

elementen tellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke 4 diagnose middelen zijn er?

A
  • extra-orale foto’s
  • intra-orale foto’s
  • gebitsmodellen
  • röntgenfoto’s: OPG/RSP, soms CBCT/AP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom wil je weten in welke klas een kind zit?

A

Pestfactor (buitenboort, losse(blok)beugel: geen motivatie om in te doen), leeftijd, wisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Doormiddel van welke 8 onderdelen stel je de diagnose?

A
  • profiel en weke delen
  • functionele aspecten
  • tandheelkundige en medische bijzonderheden
  • skeletale relatie
  • Angle classificatie
  • occlusie: sagittaal/verticaal/transversaal
  • ruimtegebrek/overschot
  • stadium gebitsontwikkeling, afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarin valt de mesiobuccale knobbel van de 16 (BK) goede relatie (molaar occlusie)?

A

Tussen de knobbels van de 6 in de OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 4 soorten vallen er onder de Angle classificatie?

A
  • Klasse I
  • Klasse II-1
  • Klasse II-2
  • Klasse III
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zegt de verticale (VOB) overbeet?

A

De mate waarin de voortanden boven, de ondertanden overlappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het kernmerk van een klasse II?

A

De molaar occlusie is 1 premolaar breedte (pb) naar achteren, dus de 6 in de OK valt tussen de 6 en 7 in de BK

De mesiobuccale knobbel valt voor de 6 in de OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Waardoor ontstaat een klasse II?

A

Doordat de groei van de OK te ver naar achteren ligt, maar de angle classificatie zegt alleen iets over de molaar occlusie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is kenmerkend aan klasse II-1?

A

Het bovenfront staat in eversie (grote overbeet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is kenmerkend aan klasse II-2?

A

Zelfde molaar occlusie, maar dentaal gecompenseerd (normale SOB), bovenfront staat in inversie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is kenmerkend aan klasse III

A

De onderkaak staat 1 pb te ver naar vore, mesiobuccale knobbel 6 BK valt achter 6 in OK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Waar komt klasse III het meest voor + oorzaak?

A

Azië
Onderontwikkelde bovenkaak

30
Q

Hoe wordt Angle Klasse I ook wel genoemd?

A

Neutro-occlusie

31
Q

Hoe wordt Angle Klasse II-1 ook wel genoemd?

A

Disto-occlusie en normale inclinatie of eversie van het bovenfront

32
Q

Hoe wordt Angle Klasse II-2 ook wel genoemd?

A

(dekbeet):
disto-occlusie en inversie van 2 of meer bovenincisieven

33
Q

Hoe wordt Angle Klasse III ook wel genoemd?

A

Mesio-occlusie

34
Q

Welke 3 soorten profielen zijn er?

A

convex = bol
concaaf = hol C, van caaf
vlak, recht = recht

35
Q

Wat is de sagittale kaakrelatie?

A

Hoe de onderkaak horizontaal ligt ten opzichte van de bovenkaak

36
Q

Hoe wordt het genoemd als de kaak te ver naar achteren ligt in de sagittale kaakrelatie?

A

Disto-relatie

37
Q

Hoe wordt het genoemd als de kaak te ver naar voren ligt in de sagittale kaakrelatie?

A

Mesio-relatie

38
Q

Hoe wordt het genoemd als de kaak neutraal ligt in de sagittale kaakrelatie?

A

Neutro-relatie

Alle relaties zeggen niets over molaar occlusie

39
Q

Welke 3 Verticale kaakrelaties zijn er?

A
  1. hyperdivergent (meer open (meer vericaal dan horizontaal groeien) = vaak open beet
  2. normodivergent (normaal)
  3. hypodivergent (minder open, OK meer naar palatum gericht = vaak klasse II)
40
Q

Hoe kunnen 6’en naar achteren worden verplaatst?

A

Door een lipbumper > druk van lip kan het dan naar achteren duwen

41
Q

Wat wordt er na de lipbumper gedaan?

A

Oplijnen met vaste apparatuur (slotjes)

42
Q

Groeien jongens later en langer door?

A

Ja

43
Q

Waarom moet je goed op de leeftijd van een patiënt letten?

A

Omdat wanneer vooral meisjes 14-15 jaar zijn je dan te laat bent: kaakoperatie

44
Q

Hoe kan het dat de frontelementen bij een klasse II-1 in inversie staan?

A

Doordat de elementen achter de onderlip vallen > druk

45
Q

Wat doet de activator?

A

Groei van de OK stimuleren

46
Q

Wat doet de plaat die wordt gebruikt voor een klasse III?

A

Stimuleren groei BK

47
Q

Wat zegt de sagittale relatie (SOB)

A

De afstand tussen de boven- en de ondertanden
Met molaar occlusie

48
Q

SOB =

A

SOB = horizontale afstand tussen de incisiefpunt van bovenincisief tot aan het buccale vlak van de
onderincisief

49
Q

Hoe wordt molaarocclusie aangegeven?

A

Wordt aangegeven in premolaarbreedtes; klasse I (of neutro),
¼ pb, ½ pb, ¾ pb, 1 pb etc.

  • ¼ pb klasse II ½ pb klasse II ¾ pb klasse II
50
Q

VOB =

A

diepte van de beet → verticale overlap tussen de incisieven

51
Q

Hoe wordt een anterieure open beet aangegeven?

Waar let op bij de zijdelingse delen?

A

met “-” teken (VOB -2mm)

  • In zijdelingse delen → letten op laterale open beet
52
Q

Waardoor ontstaat een diepe beet meestal (VOB)?

A

meestal door ontbreken frontcontact

53
Q

Is een openbeet multifactorieel?

A

Ja

54
Q

Waardoor ontstaat een openbeet veelal?

A

Vaak in melkgebit door: speen of duim

55
Q

Waarvan is bij een openbeet de grootte en lokatie afhankelijk?

A

positie duim, vinger of speen

56
Q

Wanneer is een openbeet vaak asymmetrisch?

A

Bij duimen

57
Q

Hoe kan een open beet zich in veel gevallen spontaan herstellen?

A

Na (vroegtijdig) stoppen van dergelijke gewoonten

58
Q

Wat is nog meer een belangrijke factor bij een open beet?

A

tonginterpositie: lastig af te leren!

59
Q

Waarbij wordt een kruisbeet vaak gezien?

A

Aziaten; door onderontwikkeling BK

60
Q

Wat is de omgekeerde transversale relatie?

A

Kruisbeet:

Of de onderkaak te ver naar links of rechts staan

61
Q

Welke transversale relaties zijn er? (5)

A
  • Omgekeerde transversale relaties (kruisbeet)
  • Endo- of exo-occlusies (schaarbeet)
  • Mediaanlijnverschuivingen
  • Vorm van de tandboog
  • Crowding/spacing
62
Q

Op welke wijze kan een omgekeerde transversale relatie voorkomen?

A

Unilateraal en bilateraal

63
Q

Welke knobbels staan (buiten) aan de buccale zijde?

A

De buccale knobbels in de bovenkaak

64
Q

Wanneer spreek je over een kruisbeet?

A

Wanneer aan een of beide kanten de buccale knobbels van de onderkaak voor de knobbels van de bovenkaak vallen

65
Q

Waneer spreek je over een totale buitenbeet (telescoopbeet)?

Waar tippen de elementen naartoe?

A
  • Als er nergens contact tussen occlusale vlakken van antagonerende gebitselementen is
  • Zijdelingse delen BK naar buccaal getipt en OK naar linguaal
66
Q

Waarbij kan een totale buitenbeet (telescoopbeet) voorkomen?

A

Bij (extreme) klasse II-1 afwijkingen

67
Q

Welke twee dwangbeten zijn er?

A

Laterale en proale dwangbeten

68
Q

Leg uit wat dwangbeet I is: (4)

A
  • Laterale dwangbeet:
    – bij sluiten in ontspannen gewrichtspositie prematuur contact
    → bij innemen van habituele/maximale occlusie wordt naar lateraal uitgeweken
    – boventandboog is in dit geval vaak te smal
69
Q

Leg uit wat dwangbeet II is: (2)

A
  • Proale/ventrale dwangbeet
    – 1e contact op snijtanden, afschuiven naar proaal in maximale/habituele occlusie

(let op recessie onderincisief)

70
Q

Wat is er aan de hand bij een mediaanlijnverschuiving?

A

De sutuur en symfyse staat niet meer boven elkaar. Lijnen BK en OK zijn verschoven. Aan de zijde waar het naartoe geschoven is, gaan de knobbels OK de BK voorbij

71
Q

Welke 4 vormen kan een tandboog aannemen?

A
  1. Ovoid
  2. Afgevlakt/Square
  3. Spits/Tapered
  4. Omega
72
Q

Wat is crowding?

A

Te weinig ruimte voor elementen, ze staan te dicht op elkaar waardoor ze elkaar overlappen

73
Q

Wat is spacing?

A

De veel ruimte voor elementen waardoor diastemen ontstaan