Oefenvragen Flashcards

1
Q

Wat voor soort onderzoek:

“Cognitieve gedragstherapie (CGT) voor depressie: Onderzoekers passen inzichten uit basisonderzoek naar cognitieve vertekeningen toe om een CGT-interventie te ontwikkelen en te testen die effectief kan zijn in de behandeling van depressie bij volwassenen.

  1. Applied Research
  2. Basic Research
  3. Translational Research
A

Translational Research

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort onderzoek:

“Effect van mindfulness op werkstress: Een onderzoek dat onderzoekt of een mindfulness-programma dat op de werkvloer wordt ingevoerd, leidt tot een vermindering van werkgerelateerde stress en burn-outklachten onder werknemers.

  1. Applied Research
  2. Basic Research
  3. Translational Research
A

Applied Research.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is deze theorie falsificeerbaar:

“Er bestaan gele eieren”

A

Niet falsificeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is deze theorie falsificeerbaar:

“Gelovigen gaan naar de hemel”

A

Niet falsificeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Is deze theorie falsificeerbaar:

“Stress verhoogt de kans op fysieke gezondheidsproblemen, zoals hartziekten.

A

Falsificeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat voor soort onderzoek:

“Verbetering van leermethoden in het onderwijs: Een studie die onderzoekt of het gebruik van interactieve lesmethoden, zoals digitale leermiddelen of groepswerk, het leerresultaat van middelbare scholieren verbetert in vergelijking met traditionele lessen.

  1. Applied Research
  2. Basic Research
  3. Translational Research
A

Applied Research

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat voor soort onderzoek:

“De ontwikkeling van altruïsme bij kinderen: Een onderzoek naar hoe en wanneer altruïstisch gedrag zich ontwikkelt bij jonge kinderen, met als doel meer inzicht te krijgen in de evolutionaire en psychologische mechanismen achter sociale gedragingen.

  1. Applied Research
  2. Basic Research
  3. Translational Research
A

Basic Research

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat voor soort onderzoek:

“Gebruik van neurofeedback bij ADHD: Wetenschappers nemen kennis van basisonderzoek naar hersengolven en impulscontrole en ontwikkelen een neurofeedbackprogramma om kinderen met ADHD te helpen beter met hun symptomen om te gaan.

  1. Applied Research
  2. Basic Research
  3. Translational Research
A

Translational Research

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Is deze theorie falsificeerbaar:

“Iedereen heeft een onzichtbare kracht die hun gedrag stuurt.

A

(Niet-falsificeerbaar: Er is geen manier om een onzichtbare kracht objectief te meten of te weerleggen.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Is deze theorie falsificeerbaar:

“Kantoorwerkers presteren beter als ze 8 uur nachtrust krijgen dan wanneer dat minder is.

A

Falsificeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de variabelen:

Are communication breakdowns more common in pairs of autistic people or in pairs of autistic and neurotypical people?

A
  1. Hoeveelheid communication breakdowns
  2. Pairing 1 of 2
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de variabelen:

De meeste vrouwen met kinderen willen meer kinderen.

A
  1. De aanwezigheid van kinderen
  2. Het wel/niet willen van meer kinderen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is dit:

“De mate van depressie wordt gemeten door middel van de DP2 vragenlijst.”

A

Een operationele definitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn:

  1. De capaciteit van iemand om gewicht te bewegen
  2. Kracht
  3. Het maximale gewicht dat iemand heft met een squat
A
  1. Operationele variabele
  2. Construct
  3. Operationele definitie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat voor soort claim is dit:

9% van Nederlanders wil op vakantie

A

Frequency claim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat voor soort claim is dit:

A

Mensen die jaarlijks op vakantie gaan hebben meer kans op huidkanker

17
Q

Wat voor soort claim is dit:

A

Jaarlijks op vakantie gaan verhoogt de kans op huidkanker

18
Q

Wat voor soort claim:

Vrouwen komen vaker in contact met kinderen

A

Een slechte frequency claim

19
Q

Wat voor soort claim:

De universiteit verhoogt het IQ van studenten.

A

Causal claim

20
Q

Hoger opgeleide mensen hebben een hoger IQ

A

Associatieclaim

21
Q

Wanneer ik een frequency claim bevraag over de constructvaliditeit, welke vraag zou ik dan kunnen stellen?

  1. Hoe goed representeert dit onderzoek de populatie?
  2. Hoe goed sluiten de metingen aan bij de claims?
  3. Hoe goed zijn de variabelen gemeten?
A
  1. Hoe goed zijn de variabelen gemeten.
22
Q

Wat is de meest belangrijke validiteit bij een causale claim?

A

Interne validiteit, want alternatieve verklaringen zijn van belang bij causaliteit.

23
Q

Welke validiteit wordt vaak opgeofferd voor het behoud van interne validiteit?

A

Externe validiteit. Wanneer gecontroleerd wordt voor interne validiteit is de omgeving vaak zeer experimenteel, en mogelijk geen goede reflectie daarbuiten.

24
Q

Wat zijn de meest belangrijke validiteiten van frequency claims?

A
  1. Constructvaliditeit: construct moet goed gemeten zijn om representatief te zijn daarvoor
  2. Externe validiteit: in hoeverre is het generaliseerbaar?
  3. Statistische validiteit: hoe goed zijn de metingen uitgevoerd?
25
Q

Wat zijn de meest belangrijke validiteiten voor associatieclaims?

A
  1. Constructvaliditeit: beide constructen moeten kloppen om associatie te meten
  2. Externe validiteit: is het generaliseerbaar?
  3. Statistische validiteit
26
Q

Wanneer is een observatieonderzoek nuttig?

A

wanneer mensen antwoord misschien niet weten, of wanneer mensen niet eerlijk zijn

27
Q

Wanneer is zelfrapportage nuttig?

A

Wanener subjectieve gevoelens of meningen gemeten worden, makkelijk uit te voeren

28
Q

Criteria goede vragen in vragenlijst

A
  • Volgorde goed opstellen (geen vragen die invloed kunnen hebben op elkaar na elkaar)
  • Emotionele termen vermijden
  • Meerdere vragen die dezelfde vraag stellen, vergelijken
    Als er geen verschil is, samenvoegen. Anders apart nemen.
  • Simpele vragen stellen
29
Q

Wat is de belangrijkste validiteit voor vragenlijsten?

A

Constructvaliditeit

30
Q

Hoe vermijd je sociaal wenselijke antwoorden?

A
  • Anonimiteit aanduiden
    o Tekortkomingen: hogere kans op response sets, minder aandacht voor detail
  • Filtervragen waarbij sterk ja/nee onwaarschijnlijk is. In combinatie: uitsluiten data.
  • Vrienden bevragen over observeerbare dingen, zeker wanneer deze wenselijk zijn
31
Q

Waar hangt de accuraatheid van zelfrapportage antwoorden vanaf?

A
  1. Mensen geven soms rationalisaties waarvan ze denken dat het waar is die niet waar zijn
  2. Herinneringen kunnen zeer accuraat zijn.
    a. Helderheid en zekerheid van de herinnering zijn ongerelateerd aan de juistheid.
  3. Online product-ratings: ratings correleren met kost en prestige van merk, niet met kwaliteit volgens experts.
32
Q

Hoe vermijd je observer bias?

A

Interrater validity is NIET genoeg, want misschien zijn ze het wel eens maar hebben ze het samen verkeerd beoordeeld.

  1. Schrijven van protocollen of Codebooks (instructies voor beoordeling).
  2. Goed trainen van observanten met codebooks.
  3. Constructvaliditeit meten met interrater correlatie van meerdere observanten.
  4. Blind onderzoek (Masked design): observanten onbewust van het doel van het onderzoek.
33
Q

Hoe verminder je reactivity

A
  1. Blend in/Unobtrusive observations: minder opvallen.
  2. Afwachten/laten wennen: beginnen met observeren wanneer groep aan je gewend is.
  3. Indirecte observaties: niet direct observeren, maar traces van gedrag bekijken. B.v. het aantal lege flessen om alcoholconsumptie te meten.
34
Q

Zijn selectie-effecten relevant voor repeated-measures designs?

A

Selection effects are relevant only for independent-groups designs, not for
repeated-measures designs. A selection threat to internal validity applies
when the kinds of participants at one level of the independent variable are
systematically different from those at the other level

35
Q

Wanneer je een experiment beoordeeld, wat is de belangrijkste validiteit?

A

Interne