Extra Flashcards

1
Q

3 manieren omgaan met confounds

A
  1. Subtract it out
  2. Take it out
  3. Check it out

De termen “Subtract it out,” “Take it out,” en “Check it out” verwijzen naar verschillende strategieën om confounds in een experiment te controleren of elimineren. Een confound is een variabele die systematisch varieert met de onafhankelijke variabele en daardoor de resultaten van een onderzoek kan vertekenen. Hier is een uitleg van elk:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Subtract it out (techniek confounds)

A

Deze strategie betekent dat je de invloed van de confound probeert te corrigeren door deze statistisch te verwijderen. Dit wordt vaak gedaan met technieken zoals:

-Regressieanalyse
-ANCOVA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Take it out (techniek confounds)

A

Bij deze strategie probeer je de confound direct uit het experiment te verwijderen. Dit kan bijvoorbeeld door:

  1. Controle: Je elimineert de confound volledig uit het onderzoek, bijvoorbeeld door strikte selectiecriteria toe te passen op de steekproef.
  2. Randomisatie: Door deelnemers willekeurig toe te wijzen aan experimentele groepen, minimaliseer je de kans dat confounds systematisch variëren met de onafhankelijke variabele.
  3. Matching: Deelnemers worden gematcht op basis van kenmerken die mogelijk confounds zijn, zodat de groepen vergelijkbaar zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Check it out (techniek confounds)

A

Deze strategie houdt in dat je controleert of een confound daadwerkelijk een probleem is in jouw onderzoek. Dit doe je door:

  1. Pilotstudies: Voer een voorafgaande test uit om te zien of de confound mogelijk invloed heeft.
  2. Statistische tests: Analyseer of er een significante correlatie is tussen de confound en de onafhankelijke of afhankelijke variabele.
  3. Manipulatiechecks: Controleer of de onafhankelijke variabele correct is gemanipuleerd en niet wordt beïnvloed door de confound.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oorzaak plafond effect

A

Taak te makkelijk, iedereen scoort hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaak vloereffect

A

Taak te moeilijk, iedereen scoort laag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Overmatige onsystematische variabiliteit staat bekend als..

A

Noise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

… verschillen structureel tussen condities. … verschillen toevallig binnen condities

A

Confounds = structureel, tussen
Obscuring factors = toevallig, binnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verschil d scores en z scores

A

D score = standaarddeviaties in termen van effect size (dus een groep vergeleken met een andere groep)

Z score = hoeveel standaarddeviaties van het gemiddelde één datapunt (persoon) is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Parsimonious betekent

A

Parsimony in onderzoek verwijst naar de eigenschap van een theorie, model of verklaring om zo eenvoudig en bondig mogelijk te zijn, terwijl het toch alle relevante verschijnselen verklaart. Het idee is om geen overbodige aannames of complexiteit toe te voegen als een eenvoudigere verklaring voldoende is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Veel complottheorieën hebben met elkaar gemeen dat ze omgaan met observaties die tégen
de theorie ingaan, door de theorie zodanig uit te breiden dat ook díe observaties erbinnen
vallen. Bijvoorbeeld: toen mensen die geloven dat de aarde plat is geconfronteerd werden
met foto’s van de (ronde) aarde die vanuit de ruimte genomen waren, verzonnen ze snel een
uitbreiding voor hun theorie dat zulke ruimtefoto’s gemanipuleerd waren door de overheid.
Zulke uitbreidingen kunnen toegevoegd blijven worden om zo observaties die tegen de
theorie in lijken te gaan toch in de theorie op te nemen. Hoe beïnvloedt deze strategie de
wetenschappelijke waarde van zulke complottheorieën?
a. Dit maakt de theorieën falsificeerbaar en spaarzaam (parsimonious).
b. Dit maakt de theorieën falsificeerbaar en onspaarzaam (unparsimonious).
c. Dit maakt de theorieën onfalsificeerbaar en spaarzaam (parsimonious).
d. Dit maakt de theorieën onfalsificeerbaar en onspaarzaam (unparsimonious).

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verschil observer bias en observer effect

A

Observer effect = anders gedragen meer in lijn met gedrag van observant

Observer bias: vervorming van waarneming van de observant (dus interpreteren van iemadns gedrag door bias)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verschil observer effect en reactivity

A

Reactivity = verandering in het gedrag van deelnemers als gevolg observatie. (bv sociaal wenselijk gedrag)

Observer effect = anders gedragen meer in lijn met gedrag van observant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

James wordt gevraagd wat de beste manier is om te studeren voor een tentamen. Hij
antwoordt dat de beste manier van studeren het maken van flash cards is. Hij kan zich alle
keren dat hij flash cards heeft gebruikt en een goed tentamencijfer heeft gehaald nog goed
herinneren. Hij vergeet hier alleen alle keren in acht te nemen dat hij wel een goed
tentamencijfer haalde, maar geen gebruik maakte van zijn flash cards. En andersom, de
keren dat hij de flash cards gebruikte, maar het tentamen niet goed ging. Zijn foutieve
redenering is een voorbeeld van:
a. cherry-picking evidence.
b. availability heuristic.
c. present/present bias. *
d. hindsight bias

A

C.

Niet cherry picking, want informatie is vergeten - niet bewust gekozen.

B en D niet logisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de voornaamste reden dat we artikelen in een wetenschappelijk tijdschrift een betere
bron van informatie vinden dan artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften?
a. Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften beschrijven vaak studies die de
empirische cyclus niet hebben gevolgd.
b. Artikelen in populair-wetenschappelijke tijdschriften worden vaak gepubliceerd
omdat ze relevant zijn voor actuele maatschappelijke discussies en niet
noodzakelijkerwijs voor theorie-ontwikkeling.
c. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften moeten eerst de kritiek doorstaan van
collega’s in het veld voordat ze gepubliceerd worden.
d. Artikelen in wetenschappelijke tijdschriften worden geschreven door
wetenschappers in plaats van journalisten

A

C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

n een grootschalige studie werd aan 250 mensen van over de hele wereld een set vragenlijsten
gegeven om te meten in hoeverre ze religieus zijn en hoe hoog hun algemene welzijn is.
9. Waarom wordt dit als een correlationele studie gezien?
a. Omdat de variabelen in de studie continu zijn.
b. Omdat de data het beste weergegeven kunnen worden in een puntenwolk
(scatterplot).
c. Omdat de studie twee variabelen bevat.
d. Omdat alle variabelen in de studie gemeten zijn.

A

D

17
Q
  1. Wat zou voor Dr. Jawanda de beste manier zijn om de betrouwbaarheid van haar observaties
    vast te stellen?
    a. Door gebruik te maken van een gestructureerd codeerschema (coding protocol).
    b. Door ervoor te zorgen dat het coderen gebeurt door iemand die niet op de hoogte is
    van de hypotheses.
    c. Door haar observaties te vergelijken met de observaties van een andere observator.
    d. Door de correlatie te berekenen tussen haar observaties en relevant kerngedrag (key
    behavior)
A

C

Het vaststellen van de betrouwbaarheid van observaties wordt gedaan
d.m.v. het berekenen van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (interrater reliability; optie C). Het
gebruik van een gestructureerd coding protocol kan betrouwbaarheid verbeteren, maar de vraag
gaat over hoe betrouwbaarheid vastgesteld kan worden. Optie B verhoogt de validiteit van
observaties door observer bias en observer effects te vermijden. Optie D beschrijft een vorm van
criterion validiteit.

18
Q

n de studie werden studenten willekeurig toegewezen
(randomly assigned) aan een groep die moet wachten in een kamer met een poster waarop staat
“Geluk is Anderen Helpen” of aan een groep die moet wachten in een kamer met een poster van een
panda. Na 10 minuten wachttijd, werd alle studenten gevraagd om een computerspelletje te spelen,
waarin ze de optie hadden om een medespeler te helpen die vastzat in een level. De onderzoekers
vonden dat de studenten in de “hulp-conditie” vaker de andere speler hielpen dan de studenten in
de “panda-conditie”.

De onderzoekers vroegen zich af of het effect van de “prime” over hulpgedrag afhangt van of er ook
andere mensen aanwezig zijn in de wachtruimte. Om dit te testen, voeren ze een tweede studie uit
volgens dezelfde procedure als in de eerste studie. Echter, deze tweede keer werden studenten niet
alleen toegewezen aan een wachtruimte met een poster over hulpgedrag of een poster met een
panda, maar werd ook willekeurig (random) bepaald of er geen, één, of twee andere studenten
aanwezig waren in de wachtruimte. Wederom werd hulpgedrag gemeten met het computerspel.

a. Een 3-wegs (3-way) factorieel design
b. Een 6-wegs (6-way) factorieel design
c. Een 2 x 3 factorieel design *
d. Een 2 x 2 x 3 factorieel design

A

C

De tweede studie
heeft twee onafhankelijke variabelen: het type poster en het aantal studenten in de wachtruimte.
De variabele “type poster” had twee levels: een poster over helpen en een poster met een panda.
De variabele “aantal studenten in wachtruimte” had drie levels: 0, 1, of 2 andere studenten in de
wachtruimte. Dat maakt dit een 2 x 3 factorieel design.
11