Basistermen 4 Flashcards
Bivariate correlation
Bivariate Correlations: correlatie tussen precies 2 variabelen.
(bi = twee)
Curvilinear correlation
Curvilinear correlation: non-linear correlation. E.g. age and use of health care service. A correlation may be 0 but be curvilinear
Categorical data
Categorical data: categorisch = b.v. ‘ja of nee’ ipv een reeks.
Wat meet de p-waarde?
p-waarde = kans dat meting door toeval is ontstaan
Hoe hoger correlatie steekproef, hoe lager p-waarde. Hoe groter steekproef, hoe lager p-waarde.
Effect size
Effect size: strength of relationship between variables, importance of the correlation. Effect sizes can’t be reliably seen by the number, the numbers should be interpreted within their context.
Waat hangt statistische significantie vanaf?
effectgrootte en steekproefgrootte.
Wat is statistische significantie?
Statistische significantie geeft aan hoe waarschijnlijk het is dat een gevonden effect in een onderzoek niet door toeval is ontstaan, maar een reëel effect weerspiegelt. Het helpt onderzoekers om te bepalen of de resultaten van hun studie betrouwbaar zijn en niet toevallig of ruis in de data.
Restriction of range
Restriction of range: when the measurement doesn’t include the full range of data. For instance, SAT correlation with College grades. Colleges don’t accept all SAT scores, meaning the range is incomplete. Primarily makes correlation SMALLER.
Correction for restriction of range
Correction for restriction of range: computing rest of the range when it is unavailable. Only possible when variables have very little variance.
Third variable problem
Third variable problem: 3rd unknown variable causing correlation. (e.g. “gender” between height and hair length)
richtlijnen p grootte
p < 0.05: Dit is de meest gebruikte drempel voor statistische significantie. Als de p-waarde kleiner is dan 0.05, wordt het resultaat doorgaans als statistisch significant beschouwd, wat betekent dat er minder dan 5% kans is dat het effect toevallig is.
p < 0.01: Een strengere drempel. Als de p-waarde kleiner is dan 0.01, betekent dit dat er minder dan 1% kans is dat het resultaat toevallig is. Dit wordt vaak gebruikt in onderzoeken waarbij nauwkeurigheid extra belangrijk is, zoals in medisch onderzoek.
p < 0.001: Dit is een nog strengere grens en wordt soms gebruikt in zeer gevoelige of rigoureuze onderzoeken. Een p-waarde kleiner dan 0.001 betekent dat er minder dan 0.1% kans is dat het resultaat door toeval kan worden verklaard.
p > 0.05: Als de p-waarde groter is dan 0.05, wordt het resultaat meestal als niet-statistisch significant beschouwd. Dit betekent dat er onvoldoende bewijs is om de nulhypothese te verwerpen, en het effect zou toevallig kunnen zijn.
Spurious association
- Spurious association: association between two variables before 3rd variable was known.
Moderator variable
Een moderatorvariabele (of moderator) is een variabele die de sterkte of richting van de relatie tussen twee andere variabelen beïnvloedt. In andere woorden, een moderator bepaalt onder welke omstandigheden of voor wie een bepaald effect sterker of zwakker is.
Wat zijn afhankelijke en onafhankelijke variabelen?
Onafhankelijke (Independent) variable: gemanipuleerde variabele in experiment. (e.g. Adult’s effort behavior, grouped in the conditions of effort and no effort).
Afhankelijke (dependant) variable: de gemeten variabele. (hangt af van de onafhankelijke variabele).
Wat zijn de X en Y as meestal (on)afhankelijke variabeleen
- X-as: meestal onafhankelijke variabele
- Y-as: meestal afhankelijke variabele