Novas palavras Holandes Flashcards

1
Q

Hoewel

A

Bien que, même si, bien qu’il

Hoewel ik slecht heb geslapen, ben ik niet moe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ondanks

A

Ik heb een goed examen gehad, ondanks dat ik niet heb gestudeerd.

Ondanks dat hij een relatie heeft, maakt hij veel tijd voor me vrij.

Malgré que, en dépit de, même si

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zodat

A

Ik studeer Nederlands zodat ik een betere job kan vinden

Pour que, afin que, ansi, le

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voordat

A

Voordat ik ga slapen, drink ik een tas warme melk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer

A

Wanneer ik ziek ben, blijf ik thuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ingericht

A

Het is ingericht met spoorlandschappen en afbeeldingen van treinen

meublé, décoré, équipé

Il est décoré des paysages ferroviaires et des photos des trains.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stapel

A

Een stapel van schoolboeken op de vensterbank

tas, pille

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

schattig

A

Het is een schattig kleine plein, uitsluitend voor voetgangers

C’est une adorable petite place, réservée exclusivement aux piétons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

overstappen

A

Nem de bus 49 tot Brussel-Zuid, daar stap je op de bus over en nem de tram 81.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitstappen

A

Je stapt bij halte Guillaume uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Nous les mangeons souvent directement dans le bol

A

We eten ze dikwijls zo recht uit het bakje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Il est toujours important de rincer les fruits et légumes

A

Het blijft belangrijk om fruit en groente steeds af te spoelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

slagen

A

Succes hebben/iets bereiken (lukken).

Ik ben geslaagd voor mijn examen. (Ik heb het examen met succes afgerond)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

opslaan

A

het werkwoord betekent dat je iets bewaart, vaak in een susteem, geheugen of opslagplaats.

“Vergeet niet om je werk op te slaan voordat je de computer afsluit”. (Bewaar je werk voordat je de computer uitzet)

“Het document is opgeslagen in de map “Downloads” “. (Het document is bewaard in de map “Download”)

Opslaan kan ook betekenen dat je fysieke dingen bewaart, zoals spullen in een magazijn, schuur of opslagruimte.

“We slaan de oude meublels op in de garage” (We bewaren de oude meublels in de garage)

Opslaan als een herinnering (figuurlijk gebruik)

In sommige gevallen kan “Opslaan” figuurlijk worden gebruikt, bijvoorbeeld als het gaat om iets onthouden of vastleggen in je gedachten.

“Ik zal deze mooie dag opslaan in mijn herinneringen” (Ik zal deze mooie dag in mijn geheugen bewaren)

Samenvatting:

  • Digitale opslag: Bewaren van gegevens, bestanden, enz.

“Klik op de knop ‘opslaan’ om je werk te bewaren”.

  • Fysieke opslag: spullen ergens opbergen of bewaren.

“Het voedsel wordt opgeslagen in de koelkast”.

  • Figuratieve opslag: iets onthouden of in gedachten vastleggen.

“Ik zal je advies opslaan in mijn geheugen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

samen opgroeien

A

Doordat we samen waren opgegroeid, kenden wij elkaar door en door.

grandir ensemble

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

contact houden

A

Ook al ging hij studeren in het buitenland, we hebben altijd contact gehouden.

17
Q

uit elkaar groeien

A

Sinds we niet meer samen op de middelbare school zitten, zijn we uit elkaar gegroeid.

s’éloigner

18
Q

het is uit

A

Liesbeth is erg verdrietig, want het is uit met haar vriend.

Nadat hij het had uitgemaakt, was ze weer vrijgezel.

c’est terminé

tegenstel - het is aan

19
Q

zin hebben in

A

ik heb zin om gezellig met jou uit eten te gaan.

20
Q

knuffelen

A

Voordat mijn kinderen gaan slapen, knuffelen we altijd eerst even op de bank.

21
Q

Waar heb jij spijt van?

A

Toen ik in Oxford ga studeren, heb ik geen contact houden met mijn middelbareschool vrinden.

22
Q

genezen

A

Wij willen alle kinderen met kanker genezen.

genezen worden

verleden - Ik genas - wij genazen - ik heb genezen

Guérir/soigner

Nous voulons guérir le cancer de tous les enfants.

23
Q

klaarzitten

A

être assis(e)

24
Q

(de deur) uitvliegen

A

De verwachting is dat de tickets zoals de vorige jaren razendsnel(très vite) de deur uitvliegen.

littéralement: s’envoler par la porte [très vite]

25
oppassen
Je moet **oppassen** voor websites die valse tickets verkopen! | faire attention
26
aankomen
De buitenlanders zeiden dat toen ze bij het festival **aankwamen**, de organisatie geen ticket voor hen had. | Ik kwam aan, wijn kwamen aan, ik ben aangekomen.
27
deelnemen
**meedoen** Ik ga **deelnemen** aan de marathon. Als je wilt **deelnemen**, moet je je voor de nieuwsbrief inschrijven. | participer
28
opschieten
Je kunt maar beter **opschieten**. Vorige jaar waren de tickets snel *uitverkocht*(épuisé). **Schiet** nou eens **op**, de ticketverkoop begint zo meteen!
29
overslaan
Ik ben vorige jaar geweest, maar dit jaar weet ik het nog niet. Misschien **sla** ik het festival dit jaar wel **over**.
30
# **** optreden
Vorige jaar was er een **optreden** van mijn favoriete dj. Maar dit jaar **treedt** er geen enkele artiest **op** die ik ken. | concert, performance
31
een gedicht voorgedragen
Hij heeft gisteren met veel gevoel in het theater **een gedicht voorgedragen.**
32
het verdriet
Zij heeft vol **verdriet** een lied gezongen op de afscheidsceremonie van haar vader. | le chagrin ## Footnote Elle a chanté une chanson empreinte de chagrin lors de la cérémonie d'adieu à son père.
33
het enthousiasme
Het publiek reageerde gisterenavond vol **enthousiasme** op het nieuwe toneelstuk.
34
het afscheid
We namen vorige week vol verdriet **afscheid** op het vliegveld. ## Footnote La semaine dernière, nous nous sommes dit au revoir avec tristesse à l'aéroport.
35
het standbeeld
**Het standbeeld** werd zaterdag met veel publiek in Amsterdam onthuld. | une statue ## Footnote Samedi, la statue a été dévoilée à Amsterdam devant une large foule.
36
de voorstelling
Het publiek was enthousiast over **de voorstelling.** | le spectacle ## Footnote Le public était emballé par le spectacle.
37
uitbreken
iets plotseling beginnen. - een brand is uitgebroken. - De oorlog brak uit. - een pandemie brak uit. ## Footnote Começar algo de forma subita/violenta.
38
verschillende tussen bestrijden en strijden
- **Strijden**: het betekent vechten op een brede en algemene manier, zonder een specifiek doel. Voor vrijheid **strijden** Twee teams **strijden** om de beker. - **Bestrijden**: het betekent vechten of confronteren altijd met een specifiek doel. Het wordt gebruikt om acties tegen iets concreets te beschrijven zoals ziekten, rampen of vijanden. De brand **bestrijden** een ziekte **bestrijden** corruptie **bestrijden**.
39