Néerlandais - Les verbes Flashcards
hebben
avoir
slapen
dormir
zien
voir
nemen
prendre
zich wassen
se laver
gaan
aller
schrijven
écrire
luisteren
écouter
zijn
être
wonen
habiter
heten
s’appeler
eten
manger
drinken
boire
moeten
devoir
houden (van)
aimer
leren
apprendre
spreken
parler
être
zijn
doen
faire
willen
vouloir
wachten
attendre
dormir
slapen
antwoorden
répondre
vinden
trouver
avoir
hebben
wensen
souhaiter
zeggen
dire
kopen
acheter
vragen
demander
Accompagner
Meekomen
écrire
schrijven
voir
zien
prendre
nemen
se laver
zich wassen
aller
gaan
écouter
luisteren
habiter
wonen
s’appeler
heten
manger
eten
boire
drinken
devoir
moeten
aimer
houden (van)
apprendre
leren
acheter
kopen
parler
spreken
faire
doen
dire
zeggen
demander
vragen
Bezoeken
Rendre visite
répondre
antwoorden
attendre
wachten
vouloir
willen
wensen
souhaiter
Inkomen
Entrer
Uitkomen
Sortir
trouver
vinden
Zich voelen
Se sentir
Laten
Laisser
Gaan zitten
S’asseoir
Binnenkomen
Entrer
Tonen = Laten zien
Montrer
Meekomen
Accompagner
Uitnodigen
Inviter
Ontvangen
Recevoir
Plezier maken
S’amuser
Rendre visite
Bezoeken
Rendre visite
Bezoeken
Accueillir / recevoir (quelqu’un)
Ontvangen
recevoir
krijgen
Accueillir / recevoir (quelqu’un)
Ontvangen
Entrer
Binnenkomen
Ouvrir
Opendoen / Openen
cuisiner
koken
Se tenir en position couchée
Liggen
Inviter
Uitnodigen
Montrer / laisser voir
Tonen / Laten zien
S’asseoir
Gaan zitten
S’amuser
Plezier maken
Staan
Se tenir debout (position verticale)
+ tout ce qui est imprimé / dessiné / écrit
Liggen
Se tenir en position couchée
Zitten
Se tenir en position assise
Hangen
Se trouver en position suspendue / accrochée
Se tenir en position assise
Zitten
Loger chez
Logeren bij
Se tenir en position suspendue / accrochée
Hangen
vertrekken
partir
partir
vertrekken
connaître
kennen
zingen
chanter
chanter
zingen
duiken
plonger
Se tenir debout / en position verticale
Staan
computeren
aller sur l’ordinateur
aller sur l’ordinateur
computeren
koken
cuisiner
bricoler
knutselen
schilderen
peindre
peindre
schilderen
plonger
duiken
knutselen
bricoler
kamperen
camper
camper
kamperen
winkelen
faire les magasins
faire les magasins
winkelen
chatten
chatter
chatter
chatten
buiten spelen
jouer dehors
jouer dehors
buiten spelen
kennen
connaître
bronzer
bruinen
wassen
laver
laver
wassen
krijgen
recevoir
faire la vaisselle
afwassen
schoonmaken
nettoyer
nettoyer
schoonmaken
lachen
rire
participer (à)
meedoen (aan)
afwassen
faire la vaisselle
zwemmen
nager
nager
zwemmen
rire
lachen
meedoen (aan)
participer (à)
proberen
essayer
essayer
proberen
bruinen
bronzer