ned Flashcards

1
Q

connotatie

A

geveolswaarde, kan positief, negatoef of neutraak zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

denotatie

A

correcte betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hyperbool

A

een kleine booschap GROOT maken door te overdrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eufemisme

A

Verzachte uitdrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Understatement

A

een groote boodschep KLEINER uitdrukken dan werkelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ironie

A

niet letterlijk bedoelt, hyperbool en understatement zijn voorbeelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Dysfemisme

A

Erger maken om te beledigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

flaptekst

A

achterkant van boek geeft jou info over het boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

genieter

A

je leest tegen je zin en boeken moeten goed eindigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

herkenner

A

je leest boeken als het moet e herkent jezelf graag in het boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ontdekker

A

je vindt boeken lezen leuk en praat graag over je boek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verschil rationeel en zakelijk aspect

A

RATIONEEL: relatie tussen zender en ontvanger(formeel of informeel)ZAKELIJK: de inhoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschil NWG ne WWG

A

IS of DOET het o iets
NWG: naamwoordelijk gezegde
WWG: werkwoordelijk gezegde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aanbevelen

A

adviseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

geef karrakter eigenschappen

A

competetief,aarzelennd, koppig, blij, verdrietig, wisselvallig, optimistisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoe herken je een NWG

A

Zijn , Worden, lijken, blijven, blijken, schijnen

17
Q

wervend

A

aantrekkelijk

18
Q

alternatief

A

anders dan gewoonlijk

19
Q

ad rem

A

NIET op je mondje gevallen

20
Q

onderbouwen

A

fundammenteren, ondersteunen

21
Q

assertief

22
Q

hypocriet

A

schijnheilig, anders voordoen

23
Q

sadistisch

A

boosaardig

24
Q

melancholishc

A

sober,eenvoudig

25
pienter
slim
26
neologismen
niewe woorden die worden gemaaakt van bestaande woorden
27
homoniemen
Homoniemen zijn woorden die er hetzelfde uitzien en hetzelfde klinken, maar een verschillende betekenis hebben BV. pad bank en armsn
28
medogenloos
geen compassie
29
Welke figurten heb je bij het personage?
Protagonist, nevenfiguren, antagonist, figuranten, held en anti-held
30
Wat is een stijlbreuk?
als je rationeel afspect verandert tijdens je e-mail
31
Mop
narratieve tekst, verhaal vertellen
32
Betoog
argumentatieve tekst; argumenten geven
33
Recensie
opiniërende tekst, je mening delen
34
Weerbericht
Informatieve tekst, informeren
35
handleiding
Prescriptieve tekst, instructies geven
36
gang
manier van lopen
36
frêle
postuur, breekbaar
37
gewesttaal
accent