MTE 3 - Farmacologische Beïnvloeding Maagdarmmotiliteit en Braakreflex Flashcards

1
Q

Wat zijn laxantia?

A

Farmaca met een stimulerende werking op de darmperistaltiek en/of secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer worden laxantia ingezet?

A

Vooral bij obstipatie, maar op ter voorbereiding op bepaalde onderzoeken/operaties of bij intoxicaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke groepen worden veterinair gebruikte laxantia onderverdeeld?

A
  • Volume vergrotende laxantia
  • Secretagoga
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In welke categorieën worden volume vergrotende laxantia verdeeld?

A
  • Glijmiddelen
  • Zwelmiddelen
  • Osmotische laxantia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kunnen glijmiddelen worden toegediend?

A

Zowel oraal als rectaal (klysma)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het effect van glijmiddelen?

A

Een slijmvlies beschermend effect. Ze zijn vaak zwak werkzaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een voorbeeld van een glijmiddel is paraffine olie (paraffinum liquidum). Wat is een belangrijke kanttekening bij dit middel?

A

Bij verkeerde toediening, reflux of verslikken veroorzaakt het een zeer ernstige lipoïdpneumonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werken natuurlijke glijmiddelen (zoals havermout, rijstepap en lijnzaadpap)?

A

Ze kunnen water ‘binden’ dat in het darmlumen aanwezig is, wat leidt tot volumevergroting (lijkt op een zwelmiddel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doen zwelmiddelen?

A

Ze geven de faeces meer omvang en maken het zachter, waardoor het makkelijker verwerkt en uitgescheiden kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem voorbeelden van zwelmiddelen

A

Natuurlijke zwelmiddelen zijn onder andere agar-agar, methylcellulose en carboxy-methylcellulose. Je hebt ook plantaardige producten zoals psyllium vezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom wordt psyllium nog wel eens toegepast bij paarden met zandkoliek?

A

Plantaardige producten zoals psyllium vezels hebben naast een volume vergrotende werking, ook een effect als glijmiddel (psyllium wordt daarbij in het bijzonder nog toegepast bij paarden met zandkoliek, ter bevordering van de evacuatie van zand uit de digestie tractus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werken osmotische laxantia?

A

Osmotisch werkzame laxantia “trekken” het lichaamsvocht naar het darmlumen toe, waardoor het volume van de darminhoud toeneemt en de peristaltiek gestimuleerd wordt (het gaat dus niet alleen om vocht dat in het darmlumen aanwezig is)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke middelen worden toegepast als osmotische laxantia?

A

Toegepast worden onder andere zouten zoals
Magnesiumsulfaat, Natriumsulfaat, bepaalde suikeralcoholen zoals sorbitol en lactulose (synthetisch, niet absorbeerbaar disaccharide) en polyethyleenglycol (macrogol).
Omdat de osmotisch werkzame zouten onaangenaam van smaak zijn, wordt bij een orale toepassing de voorkeur gegeven aan de zoetige suikerderivaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het risico bij het gebruik van osmotische laxantia?

A

Het risico op dehydratie (dus niet geven bij gedehydreerde patiënten) en het risico op intoxicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom worden osmotische laxantia zeer terughoudend toegepast bij paarden (met koliek)?

A

Vanwege het risico op verergering van de situatie indien er sprake zou zijn van een liggingsverandering en/of afsluiting van
een deel van het digestie apparaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn secretagoga?

A

Secretagoga (of contactlaxantia) zijn laxantia die de darmwand prikkelen en daardoor een invloed uitoefenen op de motiliteit en de regulatie van de enterale water- en zoutresorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom worden secretagoga niet vaak veterinair toegepast?

A

Met name vanwege verschillen in effectiviteit en ook eventuele risico’s van de toepassing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doen antrachinonen (plantaardige secretagoga)?

A

Antrachinonen bevorderen de darmpassage met name in de dikke darm door inductie van de peristaltische motiliteit en door stimulatie van de Na-, K- en Cl-secretie, waardoor ook de wateruitscheiding bevorderd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarom zijn antrachinonen geschikt voor toepassing bij (koliek)paarden?

A

De selectieve werking van antrachinonen op de passage/peristaltiek van de dikke darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kan het braakcentrum geprikkeld worden?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat doen emetica?

A

Ze induceren braken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat doet apomorfine?

A

Het is een sterk emetisch middel, dat als dopamine receptor agonist werkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kan apomorfine worden toegediend?

A

Het kan intraveneus, subcutaan, intramusculair maar ook conjunctivaal
toegediend worden in de vorm van een oogdruppel. Voor een orale toediening wordt meestal logischerwijs (vanwege de situatie) niet gekozen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe kan apomorfine centrale effecten veroorzaken?

A

Apomorfine is geen opioid, maar heeft in een hoge dosis, hoger dan de gebruikelijke therapeutische dosis, een bepaalde affiniteit tot opioid-receptoren en kan zodoende ook centrale effecten veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welk middel induceert bij katten nog meer braken?

A

De alfa2-adrenoceptor agonist xylazine.
Bij andere dieren wordt het als sedatie gebruikt, maar bij katten heeft het een sterk emetisch effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe induceren waterstofperoxide en natriumchloride braken?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar berust de werking van anti-emetica op?

A

Op het tegenhouden van de prikkels naar, of het onderdrukken van de activiteit van het braakcentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat voor anti-emetica kunnen er worden gebruikt?

A
  • Dopamine receptor antagonisten
  • H1-receptor antagonisten
  • 5-HT3-receptor antagonisten
  • Neurokinine-1-receptor antagonisten
  • Acetylcholine-muscarine receptor antagonisten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Onder de dopamine receptor antagonisten vallen onder andere de phenothiazinen (bv. chloorpromazine, acepromazine) en de butyrophenonen (bv. droperidol, haloperidol). Hoe worden deze middelen voornamelijk toegepast?

A

Als sedativa, maar hun anti-emetische werking is een gewenste bijwerking (vooral bij algehele anesthesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de belangrijkste farmaca met anti-dopaminerge werking, die binnen de diergeneeskunde als anti-emeticum worden toegepast en hoe werken ze?

A

Metoclopramide en domperidon. Beide farmaca werken als D2-receptor antagonist en blokkeren zodoende de dopaminerge
signaaltransductie in de CRTZ.
Metoclopramide kan wel bijwerkingen veroorzaken door het passeren van de BHB-barrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Op welke andere receptoren kan metoclopramide een blokkerend effect geven?

A

Op serotonine (5-HT) receptoren; het blokkeren van 5-HT3-receptoren draagt bij aan de anti-emetische werking van metoclopramide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welk ander effect hebben metoclopramide en domperidon naast anti-emetica?

A

Metoclopramide en domperidon hebben vanwege activiteit op perifere receptoren in het maagdarmkanaal tevens een peristaltiekverhogend effect op de maag en het duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoe worden H1-receptor antagonisten gebruikt als anti-emetica?

A

Anti-histaminica, zoals cyclizine en cinnarizine, worden met name gebruikt bij reisziekte in honden. Als bijwerking kan milde sedatie optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hoe worden 5-HT3-receptor antagonisten gebruikt als anti-emetica?

A

Ze blokkeren 5-HT3-receptoren goed, die belangrijk zijn voor de activatie van het braakcentrum vanuit perifeer en de CRTZ. In NL is het niet geregistreerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

In welk geval kunnen 5-HT3-receptor antagonisten wel toegepast worden?

A

In sommige gevallen bij de hond, met name bij braken door chemotherapie/bestraling

36
Q

Wat is ‘Substance P’?

A

De belangrijkste ligand van tachykinine receptoren (naast neurokinine-A en neurokinine-B die op NK-1, NK-2 en NK-3 receptoren aangrijpen).
Het is ook de meest potente agonist van de NK1-receptor

37
Q

Wat doet maropitant?

A

Het blokkeert de NK-1-receptor waardoor de braakreflex wordt geremd (ongeacht hoe die geïnduceerd wordt)

38
Q

Waarom worden acetylcholine-muscarine receptor antagonisten niet echt gebruikt als anti-emetica?

A

Ze hebben heel veel bijwerkingen (parasympaticolytisch effect) en er zijn genoeg alternatieven

39
Q

Wat zijn, naast obstipatie en het bespoedigen van de lediging van het MDK (bijv. bij intoxicaties), nog meer belangrijke therapiedoelstellingen m.b.t. de motiliteit?

A
  • Vertragen van de passagesnelheid (in het kader van motiliteitsdiarree)
  • Spasmolyse (gladde spiercel relaxatie)
  • Stimuleren van motiliteit: prokinetica
40
Q

Wat doet loperamide?

A

Het heeft een hoge affiniteit voor OP3-receptoren (enterale opioid receptoren) in de darmwand en remt de darmmotiliteit

41
Q

Hoe werkt loperamide?

A

Door OP3-receptor activatie wordt de release van acetylcholine gereduceerd, resulterend in minder acetylcholine-muscarine receptor activatie en zo minder propulsieve peristaltiek (door minder gladde spiercel contractie).

42
Q

Hoe gaat de werking van loperamide gepaard met terugresorptie van water?

A

De passagesnelheid wordt vertraagd en daarnaast is er een antisecretoir effect vanwege de verminderde muscarine receptor activatie

43
Q

Waarom moet er bij bepaalde hondenrassen zoals Collies, Bobtails en Shelties opgelet worden bij het geven van loperamide?

A

Bij die honden kunnen mutaties van specifieke transporteiwitten (verantwoordelijk voor efflux van vele substraten) tot een functieverlies van de bloed-hersen-barrière leiden waardoor een
overgevoeligheid voor loperamide (en tevens o.a. ivermectine) ontstaat en duidelijk centraal
nerveuze verschijnselen (sufheid) optreden

44
Q

Wanneer is het gebruik van loperamide gecontraindiceerd?

A

Bij infectieuze oorzaken van diarree, aangezien dan de verhoogde passagesnelheid functioneel is om pathogenen en enterotoxines kwijt te raken en diens vermenigvuldiging (en de absorptie van toxines) te voorkomen

45
Q
A
46
Q

Wat doen spasmolytica?

A

Ze leggen de contracties van de gladde spiercellen in het MDK volledig stil

47
Q

Hoe werken spasmolytica?

A

Zij voorkomen de initiatie van gladde spiercel contracties door acetylcholinemuscarine receptoren (AChM) te blokkeren

48
Q

Wanneer zijn spasmolytica geïndiceerd?

A

Vooral bij spasmes (krampen) in het MDK (of het urogenitaal apparaat)

49
Q

Waarom worden spasmolytica nog wel eens bij paarden gebruikt?

A

Als er rectale exploratie moet plaatsvinden, zodat dit onderzoek beter mogelijk is en veiliger is

50
Q

Welke spamolyticum wordt meestal gebruikt?

A

N-butylscopolamine (een quaternaire ammonium verbinding dat de bloed-hersen-barrière niet passeert)

51
Q

Hoe lang werkt N-butylscopolamine?

A

Zeer kort: de gladde spiercelrelaxatie houdt circa 20 minuten aan (na IV)

52
Q

Wanneer kan het stimuleren van de motiliteit met prokinetica geïndiceerd zijn?

A

Bij verstoringen van de motiliteit (bijv. door inflammatie of postoperatieve ileus)

53
Q

Wanneer zijn prokinetica gecontra-indiceerd?

A

Bij verdenkingen op obstructies of perforaties van het maagdarmkanaal

54
Q

Wat doen prokinetica?

A

Het bevorderen van gladde spiercel contracties in het maagdarmkanaal.

De cholinerge synaps en de muscarine receptor nemen hierbij een centrale rol in; de mate van
gladde spiercel contracties wordt bepaald door de mate van activatie van muscarine receptoren door
acetylcholine, afgegeven door cholinerge neuronen.

55
Q

Wanneer worden acetylcholine-muscarine receptor agonisten (directe parasympaticomimetica) gebruikt?

A

Agonisten van de muscarine receptor, zoals bethanechol, worden eventueel toegepast bij atonie van het maagdarmkanaal (bijv. postoperatieve ileus bij het paard) of de urineblaas.

56
Q

Wat zijn de bijwerkingen van bethanechol (een acetylcholine-muscarine receptor agonist)?

A
  • (Te) hevige darmcontracties
  • Ernstige buikpijn
  • Algeheel parasympaticomimetisch effect (met uitgebreide bijwerkingen; speekselen, bradycardie, hypotensie)
57
Q

Waarom wordt carbachol, een stof vergelijkbaar met bethanechol, alleen topicaal toegepast?

A

Deze heeft ook affiniteit voor de acetylcholine-nicotine receptor (onderdeel van somatomotorische zenuwstelsel; perifeer gelokaliseerd op de motorische eindplaten van de skeletspieren)

58
Q

Hoe kan er indirect een parasympaticomimetisch effect worden bewerkstelligd?

A

Door het remmen van de afbraak van acetylcholine (d.m.v. acetylcholine esterase remmers zoals neostigmine en fysostigmine)

59
Q

Wat zijn bijwerkingen van AChE remmers?

A
  • Algeheel parasympaticomimetisch effect ((te) hevige darmcontracties, buikpijn)
  • Effect op nicotinerge neurotransmissie (activatie van motorische eindplaten op skeletspiercellen)
60
Q

Wat is het verschil tussen neostigmine en fysostigmine?

A

Neostigmine passeert vanwege de quaternaire structuur de bloed-hersen-barrière niet,
terwijl fysostigmine (tertiair amine) dit wel doet.
Om deze reden zal normaliter de voorkeur gegeven worden aan neostigmine, aangezien een centrale werking niet gewenst is.

61
Q

Wat is de functie van ranitidine?

A

Het remt enzym AChE in activiteit en werkt prokinetisch; ranitidine zou met name de motiliteit van de maag bevorderen.
De hoofdwerking van ranitidine is het remmen van de maagzuursecretie via de blokkade van histamine receptoren

62
Q

Wat is een indicatie voor het gebruik van ranitidine?

A

Gastritis en maagdarmulcera.
Het (milde) prokinetische effect op de maag (bevorderen van maaglediging) is vooralsnog klinisch geen bezwaar en kan, afhankelijk van de patiënt, zelfs gewenst zijn.

63
Q

Waarom zou je alfa-adrenoceptor antagonisten (sympaticolytica) gaan gebruiken ter bevordering van de motiliteit?

A

Omdat ze de sympaticus kunnen remmen

64
Q

Wat doet yohimbine?

A

Yohimbine is een α2-adrenoceptor antagonist, waarbij wel een verhoging van de maagdarmmotiliteit wordt gezien na toepassing van yohimbine, alleen is de effectiviteit in patiënten met motiliteitsstoornissen vooralsnog niet overtuigend gebleken.

65
Q

Wat doen cisapride en metoclopramide (benzamides; serotonine receptor agonisten/antagonisten)?

A

Cisapride en metoclopramide zijn beide farmaca met agonistische werking of 5-HT4-receptoren en antagonistische werking op 5-HT3-receptoren. Dit resulteert in een versterking van de cholinerge prikkeloverdracht naar de gladde spiercellen en derhalve een prokinetisch effect.

66
Q

Wanneer worden cisapride en metoclopramide toegepast?

A

Bij verstoorde maaglediging en/of verminderde motiliteit van de dunne darm. Beide stoffen worden uitgebreid gedistribueerd door het lichaam en passeren de
bloed-hersen-barrière.

67
Q

Wat zijn de bijwerkingen van metoclopramide?

A

Metoclopramide heeft tevens anti-dopaminerge eigenschappen, die tevens bijdragen aan
het prokinetische effect. Deze werking (inclusief de passage over de bloed-hersen-barrière) zorgt tevens voor het eventueel
optreden van centrale bijwerkingen zoals sufheid of juist excitatie (met name bij het paard).

68
Q

Waarom hebben D2-receptor antagonisten een prokinetisch effect?

A

Activatie van D2-receptoren dempt de cholinerge activatie van gladde spiercellen

69
Q

Wat is domperidon?

A

Domperidon is een D2-receptor antagonist met anti-emetische en prokinetische werking. Het passeert de bloed-hersen-barrière niet.

70
Q

Wanneer wordt domperidon gebruikt?

A

Domperidon wordt met name toegepast als anti-emeticum en heeft daarnaast met name een prokinetische werking in de maag en dunne darm (wat bijvoorbeeld bij gastro-oesofageale reflux beide wenselijk is).

71
Q

Wat is erythromycine?

A

Erythromycine is een antibioticum (macrolide), dat tevens prokinetische eigenschappen heeft. Het wordt in zeer lage doseringen wel toegepast (per os) als prokineticum in gezelschapsdieren en eventueel paarden (let op risico voor dysbacteriose!). Een verhoging
van de motiliteit van het gehele maagdarmkanaal is beschreven

72
Q

Hoe werkt erythromycine?

A

De prokinetische werking van erythromycine is voor het grootste deel toe te schrijven aan het activeren van motiline receptoren en dientengevolge het bevorderen van de gladde spiercel contracties, zowel direct als indirect

73
Q

Hoe werkt lidocaïne?

A

Er blijkt ook een prokinetisch effect op te treden bij systemische toepassing van lidocaïne. Hier wordt, met name in paarden, ook gebruik van gemaakt in de praktijk (met name in het kader van postoperatieve ileus).

Lidocaïne is met name bekend als lokaal anestheticum van het amide-type met als werkingsmechanisme het blokkeren van Natrium-kanalen. De systemische toepassing van lidocaïne (altijd parenteraal) gebeurt in het kader van hartritmestoornissen, met name ventriculaire tachyaritmieën

74
Q

Wat kunnen bijwerkingen zijn van lidocaïne?

A

Naast cardiovasculaire bijwerkingen, ook centrale excitatie

75
Q

Noem twee indicaties voor het stimuleren van de motiliteit van het maagdarmkanaal

A

Te weinig motiliteit
Maagoverlading
Schuimtympanie bij het konijn

76
Q

Noem twee indicaties voor het remmen van de motiliteit van het maagdarmkanaal

A

Diarree
Darmspasmen

77
Q
A

Parasympaticomimetica en sympaticolytica

78
Q

Welke receptoren en neurotransmitters zijn betrokken bij beïnvloeding van motiliteit foot parasympaticomimetica, en wat de is werking van deze farmaca?

A

Parasympaticomimetica: muscarine receptor (ACh-M), acetylcholine: directe beïnvloeding via muscarine receptor agonist, indirecte beïnvloeding door acetylcholine esterase remmer

79
Q

Welke receptoren en neurotransmitters zijn betrokken bij beïnvloeding van motiliteit foot sympaticolytica, en wat de is werking van deze farmaca?

A

Sympaticolyticum: adrenoreceptor, noradrenaline: antagonisten voor adrenoceptoren (mn alpha-adrenoceptoren)
→Werking prokinetisch dus

80
Q

Wat zijn de nadelen/beperkingen van de toepassing van dergelijke farmaca ter verbetering van de motiliteit?

A

Op meerdere plekken in het lichaam, naast het MDK, zijn muscarine en adrenerge receptoren te vinden, dus deze middelen hebben een weinig specifieke werking

81
Q

Prokinetica als metoclopramide en domperidon worden in de veterinaire praktijk wel toegepast om de maaglediging te bevorderen. Wat is het overeenkomstige werkingsmechanisme van deze farmaca?

A

Beide middelen zijn dopamine-2 receptor (D2) antagonisten. Perifeer bevinden zich dopamine receptoren zich o.a. in het MDK.
Deze middelen blokkeren de receptor, waardoor de remming op de muscarinerge prikkeloverdracht naar de gladde spiercel weg valt

82
Q

Welke verschillen tussen metoclopramide en domperidon met betrekking tot de farmacodynamiek en de farmacokinetiek zijn relevant voor verschillen in hoofd- en bijwerkingen in de praktijk?

A
83
Q

Op welke manier verhogen volume-vergrotende laxantia de motiliteit? Wat zijn eventuele risico’s van osmotische laxantia?

A

Rek op de wand en daarmee activatie van vagovagale reflexbogen.
Risico’s van osmotische laxantia: dehydratie, intoxicatie (als zouten worden gebruikt zoals magnesiumsulfaat of natriumsulfaat), evt. maagoverlading. Bij het paard worden osmotische laxantia wat terughoudender toegepast, omdat het bij liggingsveranderingen/obstructies de situatie kan verergeren.

84
Q

N-butylscopolamine en loperamide zijn farmaca die beide gebruikt worden om motiliteit te remmen in de praktijk. Beschrijf enkele indicaties en evt. contra-indicaties voor toepassing van deze farmaca aan de hand van het werkingsmechanisme.

A
85
Q
A