Motivationele gespreksvoering Flashcards
1
Q
Weerstand herkennen
A
- Non-verbaal: houding
- Verbaal: in discussie gaan, in twijfel trekken, niet serieus nemen, vijandigheid
- Interrumperen: erdoorheen praten, onderbreken
- Ontkennen/niet meewerken: onoplettendheid, zwijgen, van onderwerp veranderen, weggaan
- Geen verantwoordelijkheid opnemen: beschuldigen, oneens zijn zonder argumenten
- Bagatelliseren, pessimisme, tegenzin en onwil te veranderen
2
Q
Wat niet doen bij weerstand
A
- Pleiten voor verandering
- Rol van deskundige aannemen
- Bekritiseren, schaamte of schuld induceren
- Etiketten plakken
- Haast hebben
- Superioriteit uiten
3
Q
Wat wel doen bij weerstand
A
- Roll with resistance: niet tegenin gaan, maar meegaan of zelfs verder gaan
- Accepteer weerzin tegen verandering
- Ga uit dat cliënt goede redenen heeft
- Zet oordeelvorming uit en stem in met percepties cliënt
- Dubbele reflectie: argumenten voor en tegen verandering in zelfde zin: discrepantie onderzoeken tussen gedrag en doelen
- Van onderwerp afstappen: hoe kan ik je wel helpen
- Benadrukken persoonlijke keuzes en controle
4
Q
Motivationele gespreksvoering
A
- Cliëntgericht: sluit aan bij referentiekader cliënt (basishouding)
- Directief: sturend, door selectief reageren in richting van verandering door steunen van verandertaal en hanteren van weerstanden (regulerende vaardigheden)
- Intrinsieke motivatie bevorderen: geen gebruik van extrinsieke motivatie door bekrachtiging, overtuiging, sociale druk of sanctie om gedrag te veranderen
- Ambivalentie verhelderen en oplossen: ambivalentie expliciteren en duidelijker in beeld brengen (nuancerende vaardigheden)
5
Q
Kenmerken van therapeutische houding bij motiverende gesprekshouding
A
- Ontlokken: eigen redeneren voor verandering ontlokken
- Samenwerking/partnerschap: gelijke in relatie
- Compassie: actief inzetten op welzijn
- Acceptatie: begrip wereldbeeld/accurate empathie
6
Q
Processen van motiverende gespreksvoering
A
- Engageren: gelijkwaardige werkrelatie met cliënt aangaan (vertrouwensfiguur, mededeelzame detective)
- Focussen: hulpverlener en cliënt stellen samen doelen vast (mededeelzame detective)
- Evoceren: ontlokken eigen motivatie van cliënt
- Plannen: plannen van verandering (coach)
7
Q
Fasen van verandering
A
- Voorstadium
- ->Cliënt: geen intentie tot gedragsverandering, huidig gedrag heeft meer voordelen
- ->Hulpverlener: engageren en focussen, bewust laten worden van gedrag, discrepantie vergroten tussen huidig gedrag en gewenste doelen, terughoudend zijn, ontlokken voorbereidende verandertaal
- Overwegen
- ->Cliënt: bewustwording en afweging, bewust van nadelen huidige en voordelen nieuwe gedrag, balans voor- en nadelen opmaken
- ->Hulpverlener: engageren en focussen, exploreren van ambivalentie, verschil voor- en nadelen vergroten, ontlokken mobiliserende verandertaal
- Voorbereiding
- ->Hulpverlener: engageren, focussen en starten met plannen, cliënt helpen bedenken hoe te starten, uitzoeken wat werkt, zelfvertrouwen versterken, ontlokken plan/zelfvertrouwen/haalbaarheid
- Uitvoeren
- ->Cliënt: gedragsverandering
- ->Hulpverlener: plannen, concrete doelen stellen, barrières bespreken en oplossingen bedenken, terugvalpreventie
- Terugval/behoud
- ->Hulpverlener: zelfvertrouwen vergroten, uitleggen dat voor verandering vaak meerdere cirkels nodig zijn
8
Q
Kenmerken van gereedheid voor verandering
A
- Afgenomen weerstand
- Minder discussie
- Meer verandertaal
- Afscheid van vorige
- Vragen over verandering
- Voor zich zien
- Experimenteren