Meetup 7: Circulatie Flashcards

1
Q

Wat gebeurd er met de zuurstofinname wanneer de intensiteit van inspanning opgehoogd wordt?

A

Er is een stapsgewijze toename van de VO2 naarmate inspanning toeneemt (tot aan VO2max)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat houdt de Fick vergelijking in?

A

De Fick vergelijking is een manier om de VO2 te berekenen. Dit wordt gedaan a.d.h.v. het hartminuutvolume (HMV) en het arteriële-veneuze O2 verschil (a-VO2diff).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Er zijn twee manieren om de VO2 te berekenen, namelijk m.b.v.:
- Fick vergelijking
- CO2 afgifte
Ondanks dat beide manieren een zicht geven op de VO2, zit er verschil in de manier hoe deze twee manieren gebruikt/geïnterpreteerd kunnen worden. Wat wordt hiermee bedoeld?

A

Dat de Fick vergelijking gebruik maakt van wat er daadwerkelijk ‘binnen’ het lichaam gebeurd. De VO2 berekenen a.d.h.v. de CO2 afgifte, maakt alleen gebruik van wat er buiten het lichaam gebeurd en geeft dus niet direct inzicht op lichamelijke processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat bepaald het hartminuutvolume (HMV)?

A

De hartfrequentie en slagvolume.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is de linkerventrikel groter dan de rechter? En in welke situatie is ook de rechterventrikel vergroot?

A

De linkerventrikel is groter omdat het bloed tegen een grotere weerstand door het lichaam moet pompen.

De rechterventrikel is vergroot bij longziekten, wanneer er een grotere weerstand in de longen is waartegen de rechterventrikel moet pompen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom krijgen de kransslagaders rondom het hart meer bloed tijdens inspanning?

A

Om ervoor te zorgen dat het hart goed kan werken tijdens inspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het hart werkt op basis van drukverschillen. Beschrijf hoe het hart het bloed rondpompt door het lichaam.

A
  • Tijdens de diastole van de atria worden de atria gevuld met bloed.
  • Wanneer de atria worden geïnnerveerd, trekken ze samen (systole) en wordt er bloed richting de ventrikels gepompt.
  • De systole van de atria stopt en hierna worden de ventrikels geïnnerveerd waardoor ze samentrekken (systole). Hierdoor sluiten de AV-kleppen. Er is nog niet genoeg druk opgebouwd om de halvemaanvormige kleppen te openen.
  • Wanneer door systole van de ventrikels de druk oploopt in de ventrikels (en deze hoger wordt dan de druk in de arteriën), openen de halvemaanvormige kleppen zich richting de longen en de rest van het lichaam, waardoor bloed uit de ventrikels stroomt.
  • De diastole van de ventrikels begint, waardoor de druk in de ventrikels daalt. Hierdoor stroomt bloed terug richting de ventrikels, waardoor de halvemaanvormige kleppen weer sluiten (om te voorkomen dat bloed terug de ventrikels instroomt). Gelijktijdig zijn de atria nog ontspannen (diastole) en vullen de atria zich weer met bloed.
  • Wanneer zowel de atria als ventrikels zich in diastole bevinden, vullen ook de ventrikels zich passief met bloed.
  • Systole van de atria ontstaat weer en de fasen van het hart worden weer doorlopen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf de drukverdeling van het vaatbed.

A

De drukverdeling van hoog naar laag is als volgt:
- aorta
- arteriën
- arteriolen
- capillairen
- venules
- venen
- vena cava

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verklaar het verschil (oftewel de afname) in druk tussen aderen en venen.

A

Naarmate het vaatbed veranderd van aderen naar venen, wordt het vaatbed groter en ontstaan er meer openingen. Hierdoor neemt de druk af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat bepaald de ‘mean arterial pressure (MAP)’?

A

De systolische en diastolische bloeddruk:
- systolische bloeddruk is de maximale druk aanwezig in aders/vaten
- diastolische druk is de minimale druk aanwezig in aders/vaten

MAP = DPB + 1/3 (SBP - DBP)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tijdens toenemende inspanning neemt het hartminuutvolume steeds meer toe. Beschrijf wat er gebeurd met de hartfrequentie en het slagvolume tijdens toenemende inspanning.

A

Het slagvolume (SV) stijgt, maar komt uiteindelijk tot een threshold waarnaar SV niet meer stijgt. Als gevolg hiervan moet de hartfrequentie blijven stijgen, om ervoor te zorgen dat er voldoende bloed door het lichaam kan blijven stromen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarvan is het slagvolume (SV) afhankelijk?

A

Van het eind-diastolisch volume (EDV) en eind-systolische volume (ESV) -> SV = EDV - ESV.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg uit hoe het eind-diastolisch volume afhankelijk is van de grootte van het hart.

A

De grootte van het hart wordt bepaald door de pre-load, oftewel de rek die het hart ondervindt tijdens de einddiastolische fase van de ventrikels. De rek die het hart hier ondervindt wordt bepaald door de mate van vulling, oftewel hoeveel veneuze terugstroom er vanuit het lichaam plaatsvindt richting het hart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Het eind-diastolisch volume (EDV) wordt beïnvloed door de lengte-kracht relatie (ook wel het Frank-Starling mechanisme genoemd). Wat houdt dit in?

A

Het hart past zich aan aan de verschillende hoeveelheden bloed die het ontvangt. Wanneer er een groter bloedvolume de ventrikels binnenkomt, worden de spiervezels van het hart uitgerekt (hiermee stijgt dus de pre-load op het hart). Hierdoor neemt de kracht van contractie toe. Wanneer het EDV dus toeneemt, zal de contractie van het hart ook sterker zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de relatie tussen de contractiliteit, de after-load van het hart en het eind-systolische volume (ESV)?

A
  • Wanneer de contractiliteit van het hart toeneemt, wordt er meer bloed uit de ventrikels gepompt waardoor het ESV daalt.
  • De afterload omschrijft de weerstand die het hart moet overwinnen om het bloed in de aorta of longslagader te pompen. Wanneer er een hogere afterload is, houdt dit in dat het hart tegen een grotere weerstand moet werken. Hierdoor moet het hart meer moeite doen om bloed weg te pompen en blijft er vaak meer bloed in de ventrikels achter. Hierdoor stijgt de ESV.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf (verschillen tussen) kenmerken van:
- arteriën en arteriolen
- capillairen
- venen

A
  • arteriën en arteriolen: verantwoordelijk voor distributie van het bloed en bevatten een laag glad spierweefsel (tunica media) die verantwoordelijk zijn voor het rondpompen van bloed.
  • capillairen: kleine aders (of venen) die bekleed zijn met endotheelcellen waartussen bloed kan verplaatsen voor uitwisseling van stoffen.
  • venen: verantwoordelijk voor de afvoer van bloed. Venen bevatten ook spierweefsel (al minder prominent dan in aderen), die verantwoordelijk zijn voor de regulatie van de diameter van de venen.
17
Q

Wat gebeurd er met de snelheid en bloeddruk van het bloed wanneer het oppervlakte toeneemt? En wat is het effect hiervan?

A

Wanneer het oppervlakte toeneemt (hoogst in arteriolen, capillairen en venulen en laagst in aorta, arteriën, venen en de vena cava), daalt de snelheid en bloeddruk. Hierdoor is er in de arteriolen, capillairen en venulen genoeg tijd voor uitwisseling van gassen en andere stoffen.

18
Q

Het hartminuutvolume (F) wordt bepaald door het drukverschil en de weerstand.

Ook de weerstand wordt beïnvloed door een aantal factoren. Benoem deze factoren.

A

De viscositeit, buislengte, straal en een constante.

19
Q

Wat is de wet van Poiseuille?

A

De wet van Poiseuille stelt dat de bloedstroom (oftewel het hartminuutvolume) evenredig is met het drukverschil (ΔP) en de straal van het bloedvat (r), en omgekeerd evenredig is met de weerstand (R) en viscositeit (ƞ).

Formule: F = (ΔP x r^4) / (ƞ x L x c)

Oftewel als de bloedstroom toeneemt, neemt het drukverschil en/of de straal toe en/of neemt de weerstand en/of viscositeit af.

20
Q

De viscositeit beschrijft de stroperigheid van het bloed. Waardoor wordt de viscositeit bepaald?

A

Door de hematocriet waarde (% rode bloedcellen).

21
Q

Wat gebeurd er met de bloedstroom tijdens hoogtetraining?

A

Hoogtetraining zorgt ervoor dat het percentage rode bloedcellen stijgt, waardoor de viscositeit van het bloed ook stijgt. Dit heeft als gevolg dat de weerstand in het bloedvat ook stijgt. Om de bloedstroom gelijk te houden moet hierom het hart effectiever/krachtiger gaan pompen om het drukverschil te verhogen en de flow constant te houden.

22
Q

De straal van een bloedvat kan ook gereguleerd worden. Welke twee processen zijn hiervoor verantwoordelijk?

A

Vasoconstrictie en vasodilatatie van het gladde spierweefsel van de aderen/venen in het vaatbed.

23
Q

Wat controleert vasoconstrictie en vasodilatatie?

A

Precapillaire sphincters

24
Q

Benoem kenmerken van capillairen.

A
  • 7-10 µM diameter
  • 6% van het totale bloedvolume
  • 1 laag endotheel cellen
  • skeletspieren hebben een dicht capillair netwerk
  • het myocardium heeft een nog dichter capillair netwerk
25
Q

Venen hebben een bloeddruk, maar deze is zodanig laag dat deze niet verantwoordelijk zijn voor het transport van bloed. Er zijn drie mechanismes waarop bloedtransport in de venen gereguleerd kan worden. Benoem en beschrijf deze mechanismes.

A
  • Kleppen: de kleppen van aderen voorkomen dat bloed weer terug kan stromen. Deze kleppen springen dicht of open op basis van drukverschillen, die gecreëerd worden door de volgende twee mechanismen.
  • Spierpomp: wanneer de spieren rondom venen samentrekken wordt het bloed in de venen verder richting het hart gedrukt. Hierdoor stijgt de druk in de venen en blijven kleppen geopend. Zodra de spieren ontspannen, daalt de druk weer en sluiten de kleppen om te voorkomen dat bloed terugstroomt.
  • Adempomp: inademing zorgt voor een verlaging van druk in de borstholte, waardoor het bloed als het ware aangezogen wordt naar het hart.
26
Q

Wat gebeurd er als de veneuze terugstroom niet meer goed werkt?

A

Bloed in venen kan niet goed meer richting het hart verplaatst worden waardoor bloed zich in de venen ophoopt. Dit kan leiden tot oedeem (opstapeling van vocht/bloed in de venen) en kan leiden tot flauwvallen omdat er te weinig bloed richting het hart gepompt wordt.

27
Q

Wat zijn varices (spataderen)?

A

Als gevolg van klepinsufficiëntie wordt de veneuze terugstroom verstoord. Dit is vaak een gevolg van een verstoorde spierpomp werking. Hierdoor ontstaan spataderen. Als dit gepaard gaat met ontsteking is er sprake van phlebitis.