Meetup 3: Energieverbruik Flashcards

1
Q

Metabolisme omvat: anabolisme en katabolisme. Wat is het verschil tussen deze twee vormen van metabolisme?

A

Anabolisme is de opbouw van complexe moleculen zoals eiwitten uit kleine moleculen zoals monomeren.

Katabolisme is de afbraak van complexe/grote moleculen in kleinere moleculen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem drie belangrijke factoren die het totaal dagelijks energieverbruik (total daily energy expenditure (TDEE)) bepalen. Benoem hierbij ook hoe groot de invloed is van deze factoren op de TDEE.

A

Rustmetabolisme (grootste invloed met zo’n 60-75%)

Energieverbruik tijdens lichamelijke activiteit en herstel (15-30% (afhankelijk van de mate van activiteit/herstel)).

Thermisch effect van voedsel (10%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de gemiddelde TDEE (31-50 jaar) voor vrouwen en mannen?

A

Vrouwen: 2000 kCal/dag

Mannen: 2500 kCal/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen het basaal metabolisme (BMR) en rustmetabolisme (RMR)?

A

BMR: het metabolisme dat verantwoordelijk is voor het leveren van energie dat nodig is voor basale processen in het lichaam zoals ademen, groei en herstel van weefsel en hartslag).

RMR: omvat ook het BMR maar includeert de stofwisseling dat plaatsvindt tijdens rust (incl. bijvoorbeeld de vertering van voedsel). Hiermee valt de RMR standaard hoger uit in vergelijking tot de BMR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf hoe het basaal metabolisme (BMR) gemeten wordt en hoe het rustmetabolisme (RMR) gemeten wordt.

A

BMR: geen voedselconsumptie <12 uur voor de meting, geen lichamelijke activiteit <2 uur voor de meting, 30 minuten stil liggen, meting duurt 10 minuten.

RMR: 3-4 uur na eten van lichte maaltijd, geen lichamelijke activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het BMR wordt uitgedrukt in het zuurstofverbruik per minuut en/of in kCal/min. Wat is het gemiddelde BMR?

A

160-290 mL zuurstof/min
0.8-1.43 kCal/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het RMR wordt uitgedrukt in MET en/of PAR.

Beantwoord de volgende vragen over RMR:

  • Waar staan MET en PAR voor?
  • Wat is het verschil tussen de twee waardes?
A
  • MET staat voor Metabolic Equivalent of Task. PAR staat voor Physical Activity Ratio.
  • MET beschrijft de mate van energieverbruik gemeten als zuurstofverbruik tijdens fysieke activiteit in vergelijking tot BMR, terwijl PAR gaat over de ratio tussen energieverbruik tijdens een fysieke activiteit en het BMR. Bij PAR gaat het dus niet over het zuurstofverbruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de MET in rust?

A

3.5 mL zuurstof/kg/min

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke factoren beïnvloeden het BMR?

A

Geslacht, leeftijd, lichaamsgrootte en vet-vrije massa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de oppervlaktewet?

A

Dat het BMR bepaalt kan worden aan de hand van de lichaamsoppervlakte (Body Surface Area (BSA)) en zo uitgedrukt kan worden in kCal/BSA/h. Hierin zit wel een verschil tussen mannen en vrouwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vrouwen hebben gemiddeld een BMR die 5-10% lager is dan die van mannen. Wat verklaart het verschil tussen mannen en vrouwen in BMR?

A

Het verschil in vet-vrije massa. Vrouwen hebben een hoger vetgehalte en een lagere vet-vrije massa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Met hoeveel procent neemt BMR per 10 jaar af?

A

2-3%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Er zijn verschillende formules voor het berekenen van het lichaamsoppervlak (oftewel BSA). Welke factoren worden hierin meestal gebruikt en voor wat kan het gebruikt worden?

A

Factoren die gebruikt worden zijn: een constante (bijv. 0.007), het gewicht en de lengte. In sommige formules wordt er ook nog onderscheid gemaakt tussen vrouwen en mannen.

De BSA kan gebruikt worden om bijvoorbeeld het dagelijks rust energieverbruik (kCal/dag) te berekenen (door BMR te vermenigvuldigen met BSA).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een BSA nomogram?

A

Een (BSA) nomogram kan beschreven worden als drie verticale ‘linealen’ die naast elkaar zijn weergeven. Lineaal 1 staan verschillende lengtes op, lineaal 2 de verschillende BSA’s en lineaal 3 staan verschillende lichaamsmassa’s op. Je kan iemand zijn BSA hiermee vinden, door de lengte van deze persoon op lineaal 1 te verbinden met de lichaamsmassa van deze persoon op lineaal 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het effect van krachttraining en cardiotraining op BMR/RMR?

A

Krachttraining zorgt voor een verhoging in spiermassa (oftewel vet-vrije massa), wat voor een verhoging in het RMR zorgt (een stijging van 0.5 kg vet-vrije massa zorgt voor een stijging in RMR van ca. 7-10 kCal/dag).

Cardiotraining zorgt voor een verhoging in het RMR zonder dat de vet-vrije massa toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarvoor wordt de Harris-Benedict vergelijking gebruikt en welke factoren worden gebruikt voor deze vergelijking?

A

Het BMR kan met deze vergelijking worden ingeschat. Hiervoor zijn er twee aparte formules voor mannen en vrouwen en voor de inschatting van het BMR met behulp van deze formules worden het gewicht, lengte en leeftijd gebruikt (en bijbehorende constantes).

17
Q

Wat is Kleiber’s Law?

A

De positieve lineaire relatie tussen massa (g) en metabolisme (kcal/hr).

18
Q

Zoals eerder besproken wordt de totaal dagelijks energieverbruik (total daily energy expenditure (TDEE)) beïnvloed door o.a. het thermische effect van voedsel (dieet-geïnduceerde thermogenese (DIT)). Onder deze thermogenese valt de verplichte thermogenese en de niet-verplichte thermogenese. Wat is het verschil hiertussen?

A

Verplichte thermogenese gaat over de (warmte die vrijkomt bij) vertering, absorptie en verwerking van macronutriënten.

Niet-verplichte thermogenese gaat over de (warmte die vrijkomt bij) activering van het sympatische zenuwstelsel. Het sympatische zenuwstelsel is belangrijk voor de stofwisseling.

19
Q

Waarvan is de mate van dieet-geïnduceerde thermogenese (DIT) afhankelijk?

A

De grootte van de maaltijd, de samenstelling van macronutriënten, tijd verstreken sinds vorige maaltijd, voedselinname voor of na inspanning.

20
Q

Wanneer na voedselinname ontstaat er een piek in dieet-geïnduceerde thermogenese (DIT)?

A

1 uur na voedselinname

21
Q

Macronutriëntsamenstelling van voedsel beïnvloedt de mate van thermogenese. Tot welk percentage zorgen de volgende macronutriënten voor thermogenese: vet, koolhydraten, eiwitten.

A

Vet: 3%
Koolhydraten: 7%
Eiwitten: 24%

22
Q

Inspanning heeft een effect op dieet-geïnduceerde thermogenese (DIT). Dit effect kan omschreven worden als het calorigenic effect. Wat houdt dit in?

A

Het calorigenic effect van inspanning op DIT houdt in dat DIT stijgt wanneer inspanning wordt geleverd na het consumeren van voedsel.

(Specifiek lichte inspanning zoals wandelen na het eten zorgt voor een betere verbranding)

23
Q

Is er sprake van het calorigenic effect van inspanning op dieet-geïnduceerde thermogenese (DIT) bij mensen met obesitas?

A

Nee, dit effect is ontregelt bij obesitas patiënten door o.a. ontregeling van de hormoonhuishouding.

24
Q

Noem twee andere factoren die invloed hebben op het dagelijks totaal energieverbruik (total daily energy expenditure (TDEE)) en leg uit hoe/waarom deze invloed hebben op de TDEE.

A

Klimaat (specifiek temperatuur en luchtvochtigheid): bij een stijging van temperatuur, stijgt de hartslag, wat leidt tot een verhoging in de TDEE. Ook een stijging in luchtvochtigheid zorgt voor een stijging in de TDEE.

Zwangerschap: logischerwijs verhoogt een foetus de TDEE, maar ook simpelweg de toename in lichaamsmassa.

25
Q

Welk deel van het dagelijks totaal energieverbruik (total daily energy expenditure (TDEE)) is het meest variabel?

A

Het energieverbruik voor activiteit (energy expenditure for activity; EAA). Normaliter is dit ongeveer 15-30% van iemand zijn TDEE, maar kan bij zware duurtraining of competitie oplopen tot 80% van de TDEE.

26
Q

Wat is de consequentie van een positieve of negatieve energiebalans?

A

Een positieve energiebalans zorgt voor gewichtstoename.

Een negatieve energiebalans zorgt voor gewichtsafname.

27
Q

Vul de zin in:
Als het lichaamsgewicht …. (daalt/stijgt), …. (daalt/stijgt) het energieverbruik. Dit geldt al helemaal bij …. activiteiten.

A

Als het lichaamsgewicht stijgt, stijgt het energieverbruik. Dit geldt al helemaal bij gewichtsdragende activiteiten.

28
Q

Tussen twee variabelen is een lineair verband aanwezig die gebruikt kan worden voor het inschatten van het energieverbruik. Over welke variabelen gaat dit?

A

Er is een lineaire relatie tussen de hartslag (HR) en VO2.

29
Q

Ondanks de lineaire relatie tussen hartslag en VO2, moet er rekening gehouden worden met factoren die deze relatie kunnen verstoren. Noem deze factoren.

A

Omgevingstemperatuur, emoties, voedselinname, actieve spiergroepen, statische vs. dynamische inspanning, etc.