Meetup 4: Pulmonaire structuur en functie Flashcards
Welk molecuul is het belangrijkst voor het aanleveren van energie in weefsels?
ATP
Waardoor wordt het aerobe systeem gekarakteriseerd?
Het aerobe systeem wordt gekarakteriseerd door de capaciteit van systemen om zuurstof aan te leveren en door de capaciteit van spieren om ATP te maken.
Wat is het doel van het pulmonaire systeem?
Gasuitwisseling, waar CO2 als afvalstof vanuit het bloed aan de longen wordt geleverd en O2 vanuit de longen aan het bloed wordt geleverd.
Gasuitwisseling in de longen gebeurd a.d.h.v. passieve diffusie. Waar vind de diffusie van stoffen plaats in de longen?
In de alveoli
Hoeveel L O2 en CO2 wordt er tijdens rust uitgewisseld in de alveoli?
Hoeveel L O2 en CO2 wordt er tijdens maximale inspanning uitgewisseld in de alveoli?
- 0.3L O2 en 0.2L CO2
- 5L O2 en 6 L CO2
Beschrijf hoe en welke anatomische structuren worden gebruikt tijdens de in- en uitademing.
Tijdens inademing:
- Het diafragma spant aan waardoor het zakt en de externe intercostale spieren spannen aan waardoor de ribben omhoog bewegen. Hierdoor wordt de luchtdruk binnen de longen lager dan de lucht buiten de longen waardoor lucht de longen in kan stromen.
Tijdens uitademing:
- Het diafragma ontspant waardoor het zich naar boven beweegt en ook de externe intercostale spieren ontspannen. Hierdoor neemt de luchtdruk binnenin weer toe, waardoor de luchtdruk hoger is dan die van buiten. Hierdoor stroomt lucht weer uit de longen.
In- en uitademing is een passief proces. Er kan wel sprake zijn van een actieve uitademing, wat wordt hiermee bedoeld?
Hierbij spannen de interne intercostale spieren en buikspieren zich aan. Hierdoor wordt de thoracale ruimte naar beneden gedrukt, wat voor ‘geforceerde uitademing’ zorgt.
Wat is oppervlaktespanning en de invloed van surfactant hierop?
De binnenkant van alveoli wordt bekleed met een laagje vloeistof. De watermoleculen in deze vloeistof trekken elkaar aan, waardoor er een spanningsveld over de vloeistof ontstaat. Wanneer lucht uit de alveoli gaat tijdens uitademing, krimpen de alveoli door de oppervlaktespanning van het water. Enkel een hoge oppervlaktespanning zou het lastig maken om de alveoli weer groter te maken. Hierom bevat de vloeistof van de alveoli surfactant, die de oppervlaktespanning van de vloeistof verlaagd. Hierdoor kunnen alveoli weer groter worden en kan lucht de alveoli weer vullen.
Wat gebeurd er als de oppervlaktespanning uit balans is (bijv. door dysfunctie van surfactant)?
Bij dysfunctie van surfactant, kan surfactant de oppervlaktespanning niet voldoende meer verlagen. Hierdoor kunnen de alveoli niet/minder goed weer groter worden en kan lucht de alveoli niet (goed) vullen. Dit resulteert in dysfunctionele stofwisseling van gassen zoals O2 en CO2.
Wat gebeurd er met de luchtdruk binnen alveoli (Palv) tijdens ademhaling?
Voor inademing:
- Palv = 00 mm Hg
Tijdens inademing:
- Palv = -1 mm Hg
Voor uitademing:
- Palv = 0 mm Hg
Tijdens uitademing:
- Palv = +1 mm Hg
Na uitademing:
- Palv = 00 mm Hg
Wat is de anatomische dode ruimte van de longen?
De bronchiolen, in dit stuk van de longen vind er geen diffusie plaats.
Beschrijf de verschillen in luchtsnelheid wanneer lucht in de verschillende delen van de longen terecht komt.
Het bovenste deel van de longen (trachea en de bronchie met zijn aftakkingen) wordt de ‘conducting zone’ genoemd en het onderste deel van de longen (de respiratoire bronchiolen en alveoli) wordt de ‘respiratory zone’ genoemd. Van de conducting zone naar de respiratory zone wordt de oppervlakte groter en de snelheid waarmee lucht zich verplaatst kleiner.
Wat is het teugvolume (tidal volume; TV)?
Hoeveel lucht zich door de longen verplaatst tijdens in- of uitademing.
Wat wordt er bedoeld met de alveolaire dode ruimte?
Het deel van de alveoli dat wel geventileerd maar niet doorbloed wordt. Hier vindt dus geen gasuitwisseling plaats, waardoor er altijd een restant lucht achterblijft in dit deel van de alveoli.
Wat houdt de wet van Fick in?
Met de wet van Fick kan bepaald worden wat de snelheid van gasuitwisseling is voor een bepaalde stof. De snelheid waarmee stoffen worden uitgewisseld is afhankelijk van een aantal factoren, waaronder het oppervlak, diffusieconstante (van een bepaalde stof), drukverschil en de dikte van het membraan.