MD1 Lecture 10 Flashcards

1
Q

Wat is het proces van hulpverlening vergeleken met wetenschap?

A
  1. Hypothese over mogelijke diagnose
  2. Informatie verzamelen op individueel niveau
  3. direct handelen op basis van de diagnose
    - Wetenschap is meer op de lange termijn en bij grote groepen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de nomothetische benadering en idiografische benadering

A
  • Nomothetisch is zoeken naar wetmatigheden, wat komt gemiddeld meer voor bij mensen met depressie.
  • Idiografische benadering kijkt naar individuele aspecten van depressie. Wat heeft bij een specifiek persoon gezorgd voor depressie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe is een test anders dan diagnostiek?

A

Bij tests vergelijk je een score met de norm en bij diagnostiek combineer je meerdere tests tot een conclusie.
- Er zijn geen vaste richtlijnen voor diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de 6 vaardigheden in diagnostiek

A
  1. Testmateriaal en wetenschappelijk onderzoek evalueren
  2. kiezen welke test je doet
  3. afnemen van test
  4. interpreteren van testscore
  5. integreren in diagnose
  6. communiceren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn Self-attribution, Stimulus-attribution, performance based, constructive, observational en informant report?

A
  • Self-attribution: iemand een vragenlijst laten invullen.
  • Stimulus-attribution: iemand een stimulus later interpreteren
  • Performance based: hoe goed iemand een taak doet
  • Constructive: Iemand een verhaaltje laten maken
  • Observational: Iemand observeren
  • Informant report: anderen vragen om informatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de bijkomende vaardigheden van diagnostiek?

A
  1. baseren op wetenschappelijk onderzoek
  2. Kritisch nadenken over beperkingen en bias
  3. communiceren van de test uitslag en de implicaties hier van
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de biasses: test populariteit, bevestigingsbias, beschikbaarheidsbias en patientfactoren

A
  • Test populariteit wordt eerder gebruikt ondanks dat hij misschien minder gepast is/
  • bevestigingsbias: je ziet alleen bevestigingen van je hypothese
  • beschikbaarheidsbias: dingen die je makkelijker naar boven haalt lijkt meer voor te komen. (het zal wel add zijn)
  • patientfaotoren betekent dat mensen van een andere cultuur misschien minder snel of sneller voor iets gediagnosticeerd worden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de culturele bias: Semantische equivalentie, inhoudsequivalentie, concept equivalentie en technische equivalentie.

A
  • semantische equivalentie betekenis van een woord is anders terwijl het hetzelfde woord is. dit zorgt voor verwarring
  • Inhoudsequivalentie: Hetzelfde gedrag kan in verschillende culturen iets anders betekenen
  • Concept equivalentie: In verschillende culturen meet je met dezelfde vraag een ander construct
  • Technische equivalentie: De manier/vorm waarin je de test afneemt beïnvloedt het antwoord (in sommige culturen is oogcontact slecht en betekent doorvragen dat je eerste antwoord fout was)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is comorbiditeit?

A
  • ALs je voor een stoornis gediagnosticeerd wordt is de kans groot dat je voor meerdere dingen gediagnosticeerd wordt omdat er veel overlap is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de visies op cultuur bij diagnostiek: Etic en Emic

A
  • Etic: een universele versie waarin alle mensen als één groep gezien worden. Maar de visie wordt bepaald door blanke mannen.
  • ## Emic: Cultuur specifiek/relativistische visie waarin je iemands gedrag bekijkt in vergelijking met de eigen cultuur.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly