management Flashcards

1
Q

Corporate governance?

A

Geheel van processen, gebruiken, regels en structuren
die bepalend zijn voor de werking van een onderneming
en die de onderneming bestuurt en controleert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 domeinen corporate governance

A

bedrijf Eigendom Familie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

organen corporate governance

A
  • management
  • familieforum
  • algemene vergadering
  • raad van bestuur/advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Management

A

Management team:

  • Operationele, dagdagelijkse leiding van de
    onderneming
  • Uitvoering van de strategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen managers in een bedrijf?
verschillende rollen

A
  • interpersonal roles
  • informational roles
  • decisional roles
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Variëteit aan managers

A

top managers

middle managers

first line managers

team leaders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

interpersonal roles?

A

figurehead/leader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  • informational roles
A

spokesperson
verspreider
monitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Efficiëntie

A

Mate waarin je de
doelstellingen kan
bereiken met minimale
inzet van middelen (=
geld, tijd, materialen,
machines en mensen
zo optimaal mogelijk
inzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  • decisional roles
A

entrepreneur
resource allocator
negotiatior
disturbance handler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doen managers in een bedrijf? soorten skills

A

top managment vooral conceptual skills en human skills

middle management eerder human en technical skills met een beetje conceptual skills

first line managers: voor technical skills

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Doeltreffendheid

A

Mate waarin je de
doelstellingen kan
bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de rational man

A

De rationele besluitnemer bezit over perfecte informatie:

  • Kennis van alle relevante aspecten uit zijn omgeving
  • In staat tot een weloverwogen calculatie van alle mogelijke
    alternatieven en de consequenties die daartoe behoren
  • In staat om een duidelijke rangschikking te maken van het
    verwachte nut bij elk alternatief
  • Kiest voor het alternatief dat zijn nut maximaliseert
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

4 functies managers in een bedrijf

A
  • planning (top)
  • organizing (top and middle)
  • leading (first line middle)
  • controlling (iedereen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De besluitnemer is bounded rational

A

We streven rationaliteit na, maar we zijn als individuen
niet in staat om dit daadwerkelijk te realiseren, we zijn nog maar mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Upper Echelon Theorie

A

complexe keuzes worden bepaald door
kenmerken van een individu

“Als we willen begrijpen waarom organisaties zich
gedragen zoals ze doen, dan is het essentieel de specifieke
kenmerken van de besluitnemers te bestuderen”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

UET Diversiteit in managementteams

A

leden met verschillende achtergronden kunnen betere besluiten nemen maar minder goed samenwerken. Leden met gelijke achtergrond maken minder goede besluiten maar kunnen beter samenwerken

12
Q

wat nodig voor kwalitatieve besluitvorming bij Diversiteit in managementteams

A
  • waarden en persoonlijkheden moet samen vallen
  • kennis moet verschillend zijn
  • status/sociaal prestige moet dezelfde zijn
  • is een hecht team
13
Q

Groepsvormingsproces

A

1) Forming
2) Storming
3) Norming
4) Performing
5) Adjourning

14
Q

Milgram experiment Rol van de leider

A

Bij elk fout antwoord, moest de “leraar” een straf geven aan de “leerling” in de
vorm van een elektrische schok

Een team leider die niet dominant is, maar een “veilig”
klimaat creëert, waarbij het toegestaan is om het niet eens te
zijn met de leider zorgt ervoor dat de teamleden niet enkel
“gehoorzamen”, maar ook hun eigen ideeën naar voren
brengen

Hierdoor wordt beter gebruik gemaakt van de expertise van
teamleden en dit heeft een positief effect op de
besluitvormingskwaliteit van teams

15
Q

Psychologische veiligheid

A

Fouten maken wordt niet afgestraft

Ideëen/meningen delen wordt gestimuleerd

Duidelijkheid wat betreft verwachtingen

16
Q

raad van advies

A

Raad van Advies is vooral adviesorgaan waarvan adviezen
niet formeel bindend zijn

alleen adviserend, minder risico

17
Q

raad van bestuur

A

Raad van Bestuur geeft bindende adviezen en is ook een
belangrijk controlemechanisme en bepaalt benoemingen
management, remuneratie, dividendpolitiek…

wettelijke verankering

18
Q

Familieforum

A

Governance structuur die de informele overlegmomenten
aan de keukentafel professionaliseert

halfjaarlijks met alle familieleden

19
Q

Management is van alle tijden… leg dit uit

A

1000 jaar geleden: Chinezen, Grieken, Romeinen,….
betrokken bij planning, organisatie, leidinggeven en controle
 Weinig gestructureerd, trial & error (vallen en opstaan)

  • Industriële Revolutie en nieuwe uitdagingen
  • Eind 19de eeuw, eerste onderwijs in management en business
20
Q

waar is IR ankerpunt managment

A

Nieuwe productieprocessen

Groei omvang bedrijven

Toename productie en verbetering kwaliteit

=> nodig om systematisch te denken over deze processen en kosten te besparen => management

21
Q

Systematic management’ (ca. 1850 - 1890

A

Vroege 19de eeuw, problemen bij productie

Nood aan:
* procedures en processen
* meer efficiëntie van activiteiten

doel gehaald door:
taken en verantwoordelijkheden te verdelen

gestandaariseerde technieken

info analyseren bv boekhouden

22
Q

Scientific management’ (eind 19e eeuw)

A

Gebrek aan wetenschappelijke aanpak bij bepalen wat
beste productiewijze is bij systematic managment

 Antwoord: Taylorisme = wetenschappelijke aansturing
productieproces

Toepassing ‘scientific method’:

 Analyse van arbeidstaken en bepaling best mogelijke
uitvoering van elke taak, om zo doel te bereiken: verbetering
efficiëntie en productiviteit.

23
Q

Time-and-motion studies

A

tijdsregistratie taken bij scientific management

24
Q

Vier principes scientific management

A
  1. Ontwikkel nauwkeurige, wetenschappelijke methodes voor elke arbeidstaak in plaats van algemene richtlijnen, gebaseerd op werkvloeranalyse.
  2. Selecteer, train en ontwikkel werknemers op basis van hun bekwaamheden en motivatie, waarbij loon een motiverende factor is.
  3. Stimuleer samenwerking tussen management en werknemers.
  4. Verdeel taken en verantwoordelijkheid tussen managers en werknemers op basis van wie welke taak het best uitvoert, gericht op efficiëntie.
25
Q

Vergoeding per stuk (piece rate system)

A

beloning volgens inspanning.

26
Q

Kritiek scientific management

A

Negeert sociale en psychologische factoren.

Geld wordt gezien als de enige prikkel.

Routinetaken leiden tot verveling

26
Q

Bureaucracy’ (Begin 20e eeuw)

A

Kenmerken
* Standaardisering jobs

  • Gestructureerde formele hiërarchie (toezicht en ondergeschiktheid)
  • Regels, reguleringen en procedures

Kritiek

  • Model niet geschikt voor elke organisatie
  • Tekortkomingen: administratie, logheid, onpersoonlijk,…)
27
Q

‘Administrative management’ (Begin 20e eeuw)

A

Formalisering structuur en gezag

Management: aparte functie naast financiën, productie,
verkoop,…

28
Q

hawthorne effect

A
  • Doel van studie: nagaan invloed fysieke arbeidsomstandigheden (vb. lichtsterkte, temperatuur,…)
    op productiviteit en efficiëntie van arbeiders op werkvloer => geen eenduidig effect
  • Wél: arbeiders presteerden anders wanneer onderzoekers hen observeerden = Hawthorne effect
    (observer effect)
28
Q
  1. ‘Human relations’ (jaren 1930-1940)
A

Doel:
* Begrijpen hoe sociale en psychologische processen in relatie staan tot
werkomgeving en prestatie
* Benadrukken informele arbeidsrelaties en jobtevredenheid

29
Q

Behoeftenhiërarchie/-pyramide

A

Zelfrealisatie
Persoonlijke groei, vervullen eigen potentieel

Erkenning
Respect, zelfrespect, status, erkenning, vrijheid

Sociale behoeften
Vriendschap, affectie, gevoel erbij te horen

Veiligheid
Persoonlijke veiligheid en zekerheid

Fysiologische
behoeften
Eten, drinken, beschutting, slaap, kleding,
fysieke behoeften

30
Q

Hedendaagse benaderingen management

A
  1. Quantitative management
  2. Organizational behaviour
  3. Systems theory
  4. Contingency perspective
31
Q
  1. ‘Quantitative management’ (jaren 1940 - 1950)
A

Gebruik van wiskunde en software voor voorraadbeheer, break-even-
analyse, voorspellingen,…

Toepassing kwantitatieve analyse op managementbeslissingen en -
problemen

maar Veel managers niet opgeleid
Managementaspecten niet altijd uit te drukken in formules

32
Q
  1. ‘Organizational behaviour’ (jaren 1960) XY-theorie
A

Theory X: negatief beeld van
mensen

“werknemers zijn lui,
onverantwoordelijk, hebben
voortdurend toezicht nodig, en
motivatie van buitenaf om doelen
organisatie te bereiken”

Theory Y: positief beeld van
mensen

“werknemers willen werken, en
kunnen zichzelf aansturen en
controleren”

hij wilt Y aanmoedigen aan managers

32
Q
  1. ‘Systems theory’ (jaren 1950)
A

uw externe omgeving (raw materials and equipment) is u input waarmeeje door organisatie deze transformeert tot output wat dan uw een nieuwe ding voor de externe omgeving maakt (goederen) waarop klanten feedbakc geven voor volgende cyclus van productie

33
Q
  1. ‘Contingency perspective’
A

Idee: ‘Er zijn geen universeel toepasbare managementprincipes’
Elementen:
* Diverse factoren, intern en extern, kunnen prestatie beïnvloeden
* Omstandigheden variëren, er is niet één universele benadering
* Specifieke omstandigheden, situaties (contingencies) bepalen de
wijze van managen en organiseren