leiderschap Flashcards

1
Q

Wat doen effectieve leiders?

A

proces uitdagen en in vraag stellen

gedeelde visie

Anderen de kans geven te handelen

Voorbeeld geven

Mensen motiveren door hen te waarderen,
belonen en verantwoordelijkheid te geven (=
empowerment)

DUS:
o ‘collective wins’ boven persoonlijke ‘quick wins’
o communicator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom visies mislukken of ongeschikt zijn

A
  • Ze weerspiegelen enkel
    de persoonlijke noden
    van de leider.
  • Ze miskennen de noden
    en signalen van de
    stakeholders.
  • Ze zijn verouderd.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe visie ontwikkelen?

A
  • Openstaan voor opportuniteiten
  • Status quo vermijden
  • Netwerken met interessante,
    inspirerende mensen
  • Toeval, trial-&-error
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Macht

A

het vermogen om anderen te beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Soorten macht:

A
  • Legitiem / gezaghebbend
  • Belonend
  • Sanctionerend
  • Referent: persoonlijke kenmerken als voorbeeld voor
    anderen
  • Expertise- en kennisgerich
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Traditionele theorieën over leiderschap

A

eerste helft 20ste eeuw: je wordt geboren als leider

vanaf mid 1970 : je wordt niet meer geboren als leider => Kenmerken zijn geen
garantie op succes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Twee dimensies van leiderschapsgedrag:

A

Taakgericht = productiegericht (snelheid,
kwaliteit, kwantiteit output), directief, nadruk op structuur van
het werk, procedures

Werknemersgericht = = ondersteunend,
relatiegericht, nadruk op welzijn, consideratie
(luisterbereidheid, waardering, open voor input)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Autocratisch leiderschap (opleggen)

A
  • Leider neemt beslissingen en legt ze op aan werknemers/groep
  • Centrale besluitvorming
  • Participatie beperk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Democratisch leiderschap (betrekken)

A
  • Leider betrekt ondergeschikten bij beslissing
  • Delegeren van gezag
  • Stimuleren van participatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Laissez-faire (geven van vrijheid)

A
  • Vrijheid aan ondergeschikten om beslissingen te nemen en taken uit
    te oefenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De leiderschapsmatrix (Blake & Mouton)
“training model”

A

aan een as aandacht voor werknemers = werknemersgericht
andere as is aandacht voor productie = taakgericht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

CHARISMATISCH LEIDERSCHAP

A
  • Emotionele impact: bewondering,
    vertrouwen

Dominant, zelfverzekerd, welbespraakt,
visionair

  • Combinatie van persoonlijkheid en
    acties
  • Bereid tot innovatie en nemen van risico
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Situationeel-leiderschapstheorieën

A

“Universele persoonskenmerken en
universeel leiderschapsgedrag
bestaan niet.”
“Leiderschap hangt af van de
situatie.”

=>Theorieën die:

  • kijken naar invloed van
    omgevingsfactoren op
    leiderschapsgedrag en -stijl
  • nagaan welke stijl meest geschikt in
    bepaalde situaties

= contingency theories

Maturiteit werknemers bepaalt het type leiderschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Jobmaturiteit

A

Vaardigheden en technische
kennis om bepaalde taak uit te
oefenen
Competence (kunnen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pseudo-leiderschap

A
  • Mooiprater
  • Stelt eigenbelang boven belang van volgers
  • Vertoont onethisch gedrag
  • Risico machtsmisbruik bij charismatisch leiderschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transformationeel leiderschap

A

Motiveert en inspireert
mensen om zichzelf te
overstijgen in het belang van
de groep

  • Benadrukt zelfontplooiing

Belangrijke rol bij lange-
termijnverandering

13
Q

Psychologische maturiteit

A

Zelfvertrouwen en zelfwaardering
die motivatie voor bepaalde
taak bepalen
Commitment (willen)

13
Q

De pad-doeltheorie

A

Benadrukt hoe leiders hun volgers kunnen motiveren om doelen te
bereiken

taak leider is medewerkers hun pad klaarleggen en richting te geven en te coachen

bereiken van doelen te belonen

leiders flexibel moeten zijn en verschillende leiderschapsstijlen
kunnen hanteren

twee factoren nodig

13
Q

Twee factoren pad doel theorie

A

De persoonskenmerken van ondergeschikten/volgers
* Ervaring die medewerkers hebben met gezag
* Locus of control: mate waarin iemand denkt controle over eigen situatie te hebben

De omgevingsfactoren (‘werkomgeving’) ervaren door
ondergeschikten bij bereiken van doelen

14
Q

transactioneel leiderschap

A

Beschouwt managen en
leiden als reeks transacties
met anderen

Leidt werknemers in richting
van doelstellingen
organisatie, met nadruk op
taakvereisten tegen goede
afspraken, loon, rechten en
plichten

minder inspirerend

15
Q

Dienstbaar (servant)
leiderschap

A

Stelt zich dienstbaar op t.a.v.
anderen om organisatie te
versterken, met nadruk op diversiteit,
vertrouwen.
Actief luisteren en aandacht voor
(benadeelde, zwakkere)
stakeholders

15
Q

Intergroep leiderschap

A

Stimuleert samenwerking
tussen groepen.
Voorbeeld: bij allianties, joint
ventures

15
Q

Gedeeld leiderschap

A

Rotatie van leiderschap in
functie van kennis, expertise (in
complexe, creatieve
omgeving

16
Q

Lateraal leiderschap

A

Stimuleert collega’s tot
samenwerken,
probleemoplossend te denken,
met autonomie en binnen
vlakkere structuur. Leider oefent
geen formele autoriteit uit

17
Q

Authentiek leiderschap

A

Leider is trouw aan zichzelf,
ethisch betrouwbaar, houdt
rekening met algemeen belang