Lesson 63 Flashcards

1
Q

Welke Nederlanders zijn bekend in de rest van de wereld?

A

Which Dutch are famous in the rest of the world?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In de eerste plaats de voetballers.

A

In the first place the football players.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hun NAMEN WORDEN vaak genoemd.

A

Their NAMES ARE often mentioned.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ook onze koning kennen buitenlanders wel.

A

Also our king the foreigners know well.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Net als koningin Maxima.

A

Just like queen Maxima.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zij is nu Nederlander, maar zij komt uit het buitenland.

A

She is now Dutch, but she comes from a foreign country.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

En ze heeft heel goed Nederlands geleerd.

A

And she has very good Dutch learned.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een echte STER in talen leren.

A

A real STAR in languages learning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ook onze schilders zijn bekend.

A

Also our painters are famous.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iedereen kan wel een paar namen bedenken.

A

Everyone can yes a couple names think of.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verder zijn er FIGUREN uit de wereld van de TECHNIEK.

A

Further are there FIGURES from the world of TECHNOLOGY.

(Figures are persons)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fokker heeft het eerste Nederlandse vliegtuig gebouwd.

A

FOKKER has the first Dutch airplane build.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dat draagt zijn naam: De Fokker.

A

That wears his name:The Fokker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

En wat dacht je van Philips?

A

And what think you of Philips?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Die naam KENT iedereen.

A

That name KNOWS everyone.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Als je in Nederland woont, leer je de namen kennen van twee zeer BIJZONDERE Nederlanders:
Jip en Janneke.

A

If you in Holland live, learn you the names recognize from two very SPECIAL Dutch: Jip en Janneke.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Dat zijn een jongen en een meisje uit VERHALEN voor kinderen.

A

That is a boy and a girl from STORIES for children.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Die zijn niet zo moeilijk om te lezen.

A

These are not so difficult for to read.

19
Q

DAARIN spelen kinderen een belangrijke rol.

A

IN IT play children an important role.

20
Q

Jip en Janneke BELEVEN van alles:

A

Jip and Janneke EXPERIENCE all kind of things:

21
Q

Ze worden jarig, ze gaan samen bij OPA en OMA op bezoek.

A

They have birthday, they go together at GRANDPA and GRANDMA visit.

22
Q

Allerlei passages ZUL je HERKENNEN.

A

All kinds of fragments SHALL you RECOGNIZE.

23
Q

Ze hebben hun GEHEIMEN en doen soms PLOTSELING DOMME dingen.

A

They have their SECRETS and do sometimes SUDDENLY STUPID things.

24
Q

Zoals dansen op de bank.

A

Like dance on the couch.

25
Q

Moeder word dan een beetje boos.

A

Mother get’s than a little angry.

26
Q

Maar zo’n verhaal EINDIGT altijd goed.

A

But, such a story ENDS always good.

27
Q

Jip en Janneke spreken eenvoudig Nederlands.

A

Jip en Janneke speak simple Dutch.

28
Q

Ze gebruiken Jip-en-Janneketaal.

A

They use Jip-and-Jannekelanguage.

29
Q

Dat is DUIDELIJKE taal die iedereen kan begrijpen.

A

That is CLEAR language that everyone can understand.

30
Q

Ze HEEFT heel goed Nederlands GELEERD.
(Leren)

A

She HAS very good Dutch LEARNED
(LEARN)

31
Q

Hij HEEFT het eerste Nederlandse vliegtuig GEBOUWD.
(bouwen)

A

He HAD the first Dutch airplane BUILD.
(BUILD)

32
Q

We HEBBEN de politie GEBELD.
(bellen)

A

We HAVE the Police CALLED.
(CALL)

33
Q

Karina HEEFT een baby GEKREGEN.
(krijgen)

A

Karina HAD a baby GET.
(GET)

34
Q

Wat IS er in de wereld GEBEURD?
(gebeuren)

A

What IS there in the world HAPPENED.
(Happen)

35
Q

Ik BEN ziek GEWEEST.
(zijn)

A

I HAVE sick BEEN.
(Been)

36
Q

Mijn man IS erheen GEGAAN.
(gaan)

A

My man IS over there GONE.
(GO)

37
Q

Er IS iemand GESTORVEN.
(sterven)

A

There IS someone DIED.
(DIE)

38
Q

Ze IS net AANGEKOMEN.
(aankomen)

A

She IS Just ARRIVED.
(ARRIVE)

39
Q

BEN je ooit in Otterlo GEWEEST?
(zijn)

A

HAVE you ever in Otterlo BEEN.
(Are)

40
Q

Welke bekende Nederlanders ken jij?

A

Answer in Dutch.

41
Q

Wie zijn Jip en Janneke?

A

Answer in Dutch.

42
Q

Waarom zul je allerlei passages uit hun verhalen herkennen?

A

Answer in Dutch.

43
Q

Wat voor domme dingen doen zij, denk je?

A

Answer in Dutch.

44
Q

Wat voor taal spreken zij?

A

Answer in Dutch.