Lesson 43 Flashcards
De familie van der Meer gaat de stad IN.
The family van der Meer goes the city IN.
Ze hebben nieuwe spullen nodig.
They have new stuff need.
Anna heeft MOOIE SCHOENEN gezien.
Anna has BEAUTIFULL SHOES seen.
Tom moet een BROEK hebben en Maria ZOEKT een GOEDKOPE BRIL.
Tom must a PANTS have and Maria SEEKS a CHEAP GLASSES.
Martin zegt van TEVOREN dat hij niet MEE wil.
Martin says IN ADVANCE that he not COME ALONG want.
ZAAK IN, ZAAK UIT, niks voor hem.
STORE IN STORE OUT, nothing for him.
(not his thing)
We gaan ook naar een computer kijken, zegt Z,N moeder.
We go also for a computer watch, says HIS Mother.
Dat VINDT hij wel INTERESSANT.
That FINDS he yes INTERESTING.
Ik GA MEE!
Ik TREK GAUW M’N jas AAN.
I GO ALONG!
I PUT QUICK MY coat ON.
De hele familie GAAT OP STAP.
The whole family GOES OUT.
Het is ONTZETTEND druk in de stad.
It is TREMENDOUS busy in the city.
Or TERRIBLY
Na ONGEVEER ANDERHALF uur is iedereen moe.
After ABOUT ONE AND A HALF hour is everybody tired.
Anna heeft PRACHTIGE schoenen GEVONDEN.
Anna has BEAUTIFUL shoes FOUND.
PRECIES de GOEDE MAAT.
EXACTLY the RIGHT SIZE.
Tom draagt een nieuwe, BLAUWE broek.
Tom wears a new, BLUE pants.
En Martin heeft een tas voor zijn ZWARE BOEKEN GEKREGEN.
And Martin has a bag for his HEAVY BOOKS GET.
Het geld is bijna OP.
The money is almost EMPTY.
Maria STELT VOOR om naar huis te gaan.
Maria PROPOSES to home to go.
He, we ZOUDEN nog naar een computer kijken, zegt Martin.
He, we WOULD yet at a computer look, says Martin.
Maria KRIJGT EEN KLEUR
Haar GEZICHT word rood.
Maria GETS A COLOR.
Her FACE gets red.
Ja.
Kijken, maar niet kopen.
Yes.
Watch, but not buy.
Het was eigenlijk een GRAPJE.
It was actually a JOKE.
Dat is niet EERLIJK.
Je hebt het beloofd!
Martin is BOOS.
That is not FAIR.
You have it promised!
Martin is ANGRY.
Hij vind het STOM en HELEMÁÁL niet GRAPPIG.
He Find it STUPID and AT ALL not FUNNY.
Ik ga NOOIT MEER mee.
I go NEVER AGAIN along.
Wie wil er een IJSJE?
VRAAGT Tom.
Who wants there a ICECREAM?
ASKS Tom.
IKKE, ROEPEN de kinderen allemaal TEGELIJK.
ME, SHOUT the children all AT ONCE.
Martin is meteen alles weer VERGETEN.
Martin immidiatly everything again FORGOT.
EURO’S: een BRIEFJE van vijftig, twintig, tien, vijf.
EURO’S: a BILL of fifty, twenty, ten, five.
(Paper money)
Vijftig EUROCENT
Twintig eurocent
Tien eurocent
Vijf eurocent
Fifty EUROCENT
twenty eurocent
ten eurocent
Five eurocent
Het geld is OP.
The money is GONE.
De PORTEMONNEE is LEEG.
The WALLET is EMPTY.
MEEgaan: Ik GA nooit meer MEE.
ALONGgo: I GO never again ALONG.
AANtrekken: Hij TREKT gauw zijn jas AAN.
ONput: He PUTS quickly his coat ON.
OPruimen: Maria RUIMT de spullen OP.
UPclean: Maria CLEANS the stuff UP.
OPhangen: Lia HANGT de jas hier OP.
UPhang: Lia HANGS the coat here UP.
BINNENkomen: KOM maar BINNEN.
INcome: COME Just IN.
KLAARmaken: Iedereen MAAKT iets KLAAR voor de lunch.
READYmake: Everybody MAKES something READY for the lunch.
Waar koop jij nieuwe kleren en nieuwe schoenen?
Answer in Dutch.
Hoe vaak koop jij nieuwe spullen (kleren, schoenen)?
Answer in Dutch.
Welke maat kleren en schoenen heb jij?
Answer in Dutch.
In welk seizoen eet je graag een ijsje?
Answer in Dutch.
Welke kleur voor je kleren kies jij meestal?
Answer in Dutch.
