Lesson 40 Flashcards
Er is RUIM een kwartier PAUZE.
There is BIG a quarter BREAK.
De SPELERS drinken iets LEKKERS.
The PLAYERS drink something TASTY.
DAAR krijgen ze weer ENERGIE van.
THERE get they again ENERGY from.
De tweede helft beginnen de jongens WAT beter.
The second half begin the boys A LITTLE better.
Daan mag een STRAFSCHOP nemen.
Daan may a PENALTY (kick) take.
Een GOUDEN KANS op één-één.
A GOLDEN OPPORTUNITY at one-one.
Oh! Veel te HOOG!
Oh! Much to HIGH!
De spelers krijgen RUZIE.
The players get QUARREL.
Ze kijken LELIJK en SCHREEUWEN naar elkaar.
They look UGLY and SHOUT at each other.
Maar ze blijven VECHTEN voor een goed RESULTAAT.
But they keep FIGHTING for an good RESULT.
Ze WILLEN wel, maar de energie raakt op.
They WANT to, but the energy runs out.
Ze voelen hoe de KRACHT uit hun benen VERDWIJNT.
They feel how the POWER out their legs DISAPPEARS.
Om twaalf uur komen de jongens thuis.
At twelve o’clock come the boys home.
Ze zijn moe en VIES.
They are tired and DIRTY.
Ze zijn moe en VIES.
They are tired and DIRTY.
Bart GOOIT zijn TAS hard op de VLOER.
Bart THROWS his BAG hard on the FLOOR.
Ik zie het al.
Ik HOEF NIKS te vragen, ZEGT Carla.
I see it already.
I HAVE NOTHING to ask, SAYS Carla.
VERLOREN met twee-nul, zegt Daan.
LOST with two-zero, zegt Daan.
Hij begint te HUILEN.
He starts to CRY.
KOM OP een BEETJE FLINK zijn HOOR, zegt Carla.
COME ON, a BIT BRAVE be THOUGH, says Carla.
Je kan niet altijd winnen.
You can not always win.
Neem lekker een HETE DOUCHE.
Take nice a HOT SHOWER.
Volgende week winnen JULLIE weer!
Next week win YOU again!
EINDSTAND 2-0
FINAL SCORE 2-0
Willen… WIL je het huis ZIEN?
Kunnen…. KAN ik u HELPEN?
Moeten…Ze MOETEN WINNEN.
Want…WANT you the house SEE?
Can…CAN i you HELP?
Must…They MUST WIN.
Mogen…Daan MAG een strafschop NEMEN.
Zullen…Wat ZULLEN we NEMEN?
May…Daan MAY a penalty TAKE.
Shall…What SHALL we TAKE?
Hoeven (te)…Ik HOEF niks TE VRAGEN.
Beginnen (te)…Hij BEGINT TE HUILEN.
Have (to)…I HAVE nothing TO ASK.
Begin (to) He BEGINS TO CRY.
Proberen (te)….Ze PROBEREN Nederlands TE LEREN.
Try (to)……They TRY Dutch TO LEARN.
De tweede………. beginnen de jongens wat beter.
helft
Er is…..een kwartier pauze.
ruim
De spelers drinken……lekkers.
iets
Ze zijn moe en…….
vies.
Welke gouden kans krijgt Daan?
Daan krijgt de kans om één-één te maken.
Waardoor krijgen de spelers ruzie?
Omdat Daan de strafschop veel te hoog over het doel schopt.
Maak jij wel eens ruzie bij sport?
Answer in Dutch.
Wat doe je meestal na een wedstrijd?
Na een wedstrijd ga je meestal douchen.
Moet jij wel eens huilen als je verloren hebt?
Answer in Dutch.
Geef een tegenstelling.
JONG geleerd,……..gedaan.
OUD
Geef een tegenstelling.
Kom je uit een GROOT of uit een…….gezin?
KLEIN
Geef een tegenstelling.
Ben jij de OUDSTE of de…..?
JONGSTE
Geef een tegenstelling.
Je leert NIEUWE woorden, je moet…….woorden herhalen.
OUDE
Geef een tegenstelling.
Ik MOET ze brengen, maar ik …….ze halen.
MAG
Geef een tegenstelling.
BEGONNEN……..
HOOG………
NAT………..
AFGELOPEN
LAAG
Droog
Geef een tegenstelling.
MOOI……..
GEWONNEN…….
LELIJK
VERLOREN