Lesson 32 Flashcards

1
Q

Jij BENT binnenkort JARIG, hé?

A

You ARE soon BIRTHDAY, heh?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ja, veertien december.

A

Yes, fourteen december.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ik wil een FEESTJE geven.

A

I want a PARTY give.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Maar ik weet nog niet wanneer.

A

But i know yet not when.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HOEZO?Het kan toch op de VEERTIENDE?

A

HOW SO? It can however on the FOURTEENTH?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Dat is op een maandag.

A

That is on a monday.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een FEEST aan het BEGIN? van de week,

A

A PARTY at the BEGINNING of the week,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dat is geen goed IDEE.

A

That is not good IDEA.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Iedereen moet de volgende ochtend werken.

A

Everybody must the next morning work.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Iedereen moet de volgende ochtend werken.

A

Everybody must the next morning work.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je kunt het feestje op zaterdag geven.

A

You can the party on saturday give.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dat lijkt me de OPLOSSING.

A

That seems me the SOLUTION.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Mensen KUNNEN op zondag UITSLAPEN.

A

People CAN on sunday OUTSLEEP.

Uitslapen means you can sleep for a long time.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je hebt gelijk.

A

You have right.

Means you are right

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ZATERDAGAVOND is beter.

A

SATURDAYEVENING is better.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ik GEEF het feestje op de NEGENTIENDE.

A

I GIVE the party on the NINETEENTH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

VLAK voor de KERST.

A

JUST before the CHRISTMASS.

18
Q

AFGESPROKEN.Jij KOMT toch ook?

A

AGREED. You COME however also?

19
Q

VERTEL EENS, wat betekend weekend voor jou?

A

TELL SOMETIME, what means weekend for you?

Vertel eens means: tell me

20
Q

Vrij zijn, niet werken.

A

Free be, not work.

21
Q

Maar ik heb vaak een vol programma.

A

But i have often a full schedule.

22
Q

Op zaterdag BOODSCHAPPEN doen.

A

On saturday GROCERIES do.

Boodschappen doen means: getting groceries

23
Q

Mijn man GAAT MEE om ALLE TASSEN te DRAGEN.

A

My man COME WITH to ALL BAGS to CARRY.

24
Q

HANDIG, ZO’N STERKE MAN.

A

HANDY, SUCH A STRONG MEN.

25
Q

Zaterdagavond is er soms een feestje.

A

Saturdayevening is there sometimes a party.

26
Q

Dan ONTMOETEN we VRIENDEN.

A

Then MEET we FRIENDS.

27
Q

VERDER BESTEED ik AANDACHT aan mijn familie.

A

FURTHER SPEND i ATTENTION on my family.

28
Q

En DAARNA?Lekker fietsen of wandelen.

A

And AFTER THAT? Nice cycling or walk.

29
Q

We ZOEKEN op zondag rust in de NATUUR, buiten de stad.

A

We SEEK on sunday rest in the NATURE, outside the city.

Rust in this sentence means: peace and quiet

30
Q

We ZOEKEN op zondag rust in de NATUUR, buiten de stad.

A

We SEEK on sunday rest in the NATURE, outside the city.

Rust in this sentence means: peace and quiet

31
Q

Dat doen HEEL WAT mensen, maar vaak met de auto.

A

That do WHOLE LOT (OF) people, but often with the car.

32
Q

Het GEVOLG:ZELFS op zondags staan er file’s.

A

The CONSEQUENCE: EVEN on sundays stands there traffick jams.

33
Q

Scroll all the way down
KAN ik u helpen?
Jij KUNT/KAN het feest op zaterdag geven.
Hij KAN de tassen dragen.
Het KAN op de veertiende.
Wij KUNNEN vrijdag niet.
Jullie KUNNEN naar buiten.
Mensen KUNNEN op zondag uitslapen.

A

CAN i you help?
You CAN/COULD the party give on saturday.
He CAN the bags carry.
It CAN on the fourteenth.
We CAN’T friday not.
You CAN to outside.
People CAN on sunday sleepout.

34
Q

Mijn man gaat mee om alle …….te dragen.

35
Q

Het …….:Zelfs op zondags staan er file’s.

36
Q

………kunnen op zondag uitslapen.

37
Q

Jij bent toch binnenkort ………., he?

38
Q

Wanneer ben jij jarig?

A

Answer in Dutch

39
Q

Geef je altijd een feestje op die dag?

A

Answer in Dutch

40
Q

Wat betekend weekend voor jou.

A

Answer in Dutch

41
Q

Handig, zo’n sterke man.Hoezo?

A

Dan kan hij mijn boodschappen tillen.

42
Q

Wie ontmoet je meestal op een feestje?

A

Answer in Dutch