Lesson 37 Flashcards

1
Q

Kinderen moeten naar school.

A

Children must to school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In Nederland is dat VERPLICHT.

A

In Netherlands is that OBLIGED.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

VOLGENS de WET VANAF de LEEFTIJD van vijf JAAR.

A

ACCORDING the LAW FROM the AGE of five YEAR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veel kinderen BEGINNEN EERDER met school.

A

Many children BEGIN EARLIER with school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als ze vier jaar oud zijn.

A

When they four years old are.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat LEREN ZE?

A

What LEARN THEY?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

BELANGRIJKE ZAKEN, zoals taal, TELLEN en REKENEN.

A

IMPORTANT ISSUES like language, COUNTING and CALCULATE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GESCHIEDENIS is ook een VAK op school.

A

HISTORY is also a TRADE at school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

KENNIS van het VERLEDEN is BELANGRIJK.

A

KNOWLEDGE of the PAST is IMPORTANT.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ze leren over andere LANDEN op AARDE.

A

They learn about other COUNTRYS on EARTH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

En waar BEKENDE steden liggen en DERGELIJKE.

A

And where FAMOUS/KNOWN city’s lie and OF SUCH.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verder doen ze aan SPORT en BEWEGEN.

A

Further do they do SPORTS and EXCERCISE.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

En aan TEKENEN en muziek.

A

And do DRAWING and music.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kinderen ZINGEN graag.

A

Children SING like (to).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Via LIEDJES leren ze nieuwe WOORDEN.

A

Through SONGS learn they new WORDS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Taal
Rekenen
Geschiedenis

A

Language
Counting
History

17
Q

Sport
Tekenen
Zingen

A

Sports
Drawing
Sing

18
Q

De kinderen gaan naar school, ZE ZIJN vijf jaar oud.

A

The children go to school, THEY ARE five years old.

19
Q

De kinderen gaan naar school, als ZE vijf jaar oud ZIJN.

A

The children go to school, if THEY five years old ARE.

20
Q

Lia leert Nederlands.
ZE GAAT naar Nederland.

A

Lia learns Dutch.
SHE GOES to Netherlands.

21
Q

Lia leert Nederlands, omdat ZE naar Nederland GAAT.

A

Lia learns Dutch, because SHE to Netherlands GOES.

22
Q

En aan tekenen en……

23
Q

En waar bekende steden liggen en…….

A

dergelijke.

24
Q

Als ze vier jaar……zijn.

25
Q

Volgens de wet vanaf de………van vijf jaar.

26
Q

Vanaf welke leeftijd moeten kinderen naar school?

A

Kinderen moeten vanaf 5 jaar naar school.

27
Q

En in jou land?

A

Answer in Dutch.

28
Q

Wat leren Nederlandse kinderen op school?

A

Nederlandse kinderen leren, taal, tellen, rekenen en geschiedenis.

29
Q

Leren kinderen in jou land ook andere vakken?

A

Answer in Dutch

30
Q

Bij welk vak leer je veel over het verleden?

A

Bij geschiedenis leer je veel over het verleden.