les 9. Flashcards

1
Q

CBCT =

A

cone beam computed tomography

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

door wat wordt de verbinding gevormd bij osseointegratie?

A

door het PDL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voordelen v implantaten t.o.v. conventionele oplossingen (2)

A
  1. verloren/ agenesisch element kan door een vaste oplossing worden vervangen, zonder buurelementen te betrekken
  2. kan vaste oplossing bieden in vrij-eindigende situaties of grote edentate zones.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

basisvereisten voor implantaten (2)

A
  1. voldoende kaakbot-kwantiteit

2. goede botkwaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

augmentatie tecnieken =

A

vermeerderings - technieken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat in geval van onvoldoende botvolume voor implantatie?

A

m.b.v. augmentatietechnieken bot/ kunstbot aanbrengen op de te implanteren plek (botvolume vermeerderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat bepaalt (mede) de lengte vd periode die nodig is om voldoende osseo-integratie te verkrijgen?

A

de kwaliteit vh bot

ok doorgaans korterdan bk, 3 mnd vs 4-6 mnd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waarom heeft de onderkaak doorgaans een kortere tijd nodig om voldoende osseo-integratie te verkrijgen ivm de bovenkaak?

A

in de bovenkaak is meet spongieus (zacht) bot aanwezig en in de onderkaak meer corticaal (hard) bot.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

mesostructuur =

A

de drukknop of steg die op implantaten wordt bevestigd, waarop de overkappingsprothese (suprastructuur) wordt vastgezet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gemiddelde botresorptie na singuliere extractie =

A

verticaal ± -1,2mm (11-22%)

horizontaal ± -3,8mm (>50%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

waardoor stelt de bovenprothese minder retentieproblemen dan de onderprothese?

A

in de BK wordt de prothese behalve door de proc. alveolaris ook door het palatum gedragen –>Het bot vh palatum is niet onderhevig aan resorptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat wordt er gedaan wanneer een prothese in de OK na verloop v tijd onvoldoende retentie krijgt?

A

Er worden 2 implantaten geplaatst in de hoektandstreek voor een drukknop- of stegconstructie waarop de overkappingsprothese vastklikt.

  • > rust frontaal minder op mucosa
  • > meer stabiliteit dankzij suprastructuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

informed consent=

A

houdt in dat een patiënt zijn of haar toestemming moet geven voor een medische behandeling of deelname aan (medisch-)wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

op welke manier spelen psychologische aspecten ook een rol betreft het informed consent?

A

een patient die zeer hoge eisen stelt aan een prothese / behandeling, is vaak moeilijk tevreden te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

contra-indicaties voor implantaten (6)

A
  1. te weinig botvolume
  2. onbehandelde parodontitis of ondermaatse MH
  3. onstabiele glucosespiegel/ bloedziekten/ verminderde immuniteit
  4. bifosfonaten vanwege botontkalking/ metastase kanker
  5. na bestraling v hoofd-halsgebied
  6. roken (geen absolute contra-indicatie, wel grotere kans op mislukking) (>10s/d)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

één-fase-implantaten =

A

na osseo-integratieperiode kan op het implantaat direct een suprastructuur worden bevestigd

17
Q

twee-fasen-implantaten =

A

na plaatsen in kaakbot worden de implantaten afgedekt met een schroefje (cover screw) en overdekt met mucosa. Na de osseo-integratieperiode worden de implanten via een 2e ingrep weer opgezocht, waarna het healing abutment wordt geplaatst. Na herstel: suprastructuur

18
Q

waarom valt het plaatsen v een implantaat onder chirurgische ingrepen?

A

omdat er gewerkt moet worden onder steriele omstandigheden (+plaatselijke verdoving)

19
Q

inhoud chirurgische fase implanteren (5)=

A
  1. opklappen mucoperiost
  2. evt correcties vh kaakbot
  3. preparatie (pilotdrill)
  4. implantaat inbrengen
  5. mucoperiost terugleggen + hechten
20
Q

waarom mag er tijdens het implanteren bij het boren geen warmte worden ontwikkeld?

A

kan necrose uitlokken

-> koeling met fysiologische zoutoplossing

21
Q

tapping =

A

schroefdraad aanbrengen in het bot (bij implanteren)

-> bij dens bot

22
Q

ontspanningsincisie =

A

incisie om mucoperiost op te klappen. (muco-periostale flap)

23
Q

twist drill=

A

boor implanteren; aanzet en richting diepte

24
Q

chronologische volgorde implanteer-boortjes (7)

A
1 . ronde boor
2. Ø 2.2mm
3. Ø 2.8mm
4. diepte-meter
5. Ø 3.5mm
6. diepte-meter
7. tap
8--> implantaat
25
Q

2 manieren om het implantaat te plaatsen =

A
  1. met hoekstuk (20r/p/m, initieel 35n/cm)

2. met torquesleutel

26
Q

post-operatieve zorgen implanteren = (5)

A
  1. pijn en ontstekingsremmers
  2. evt AB
  3. CHX mondspoelmiddel
  4. ijs
  5. postoperatieve instructies
27
Q

waardoor zijn de klinische pocketdieptemetingen regelmatig dieper bij implantaten dan bij natuurlijke elementen?

A

door de parallelle rangschikking vd collageenvezels rond implantaten (niet gelijk sprake v peri-implantitis)

28
Q

wat maakt het meten van implantaten in geval van peri-implantitis moeilijk?

A

de windingen v implantaten

29
Q

periotest =

A

= mobiliteitsmeting v implantaten

  • > meet remsnelheid bij tikken
  • > doffe tik betekent implantaat wat botverlies vertoont, je hoort verbroken verbinding
30
Q

apparaten om implantaat stabiliteit te meten = (3)

A
  1. periotest
  2. ostell meting
  3. FRA (frequency resonance assessment)
31
Q

verschil in biologische ruimte tussen titanium vs natuurlijke gebitselementen ()

A
  1. tand = horizontale vezels onder aanhechtingsniveau, implantaat = verticale vezels
  2. implantaat heeft geen PDL
32
Q

waarom specifiekere instrumenten om patienten met implantaten te behandelen?

A

plastic of keramisch instrumenten veroorzaken geen krassen op Titanium. Krassen creëren een retentieplaats voor tandplaque

33
Q

voordeel nulmetingen =

A

kunnen behulpzaam zijn om situatie (rondom implantaten) kritisch te volgen. (na plaatsen suprastructuur parostatus maken)

34
Q

thk nazorg implantaten = (2)

A

na plaatsen suprastructuur:

  1. parodontiumstatus als nulmeting
  2. röntgenologische opvolging
35
Q

CIST =

A

= Cumulative Interceptive Supportive Therapy

= beslissingsboom nazorg rond implantaten

36
Q

wat is het max. n mm. dat bot mag veranderen/ remodelleren in het 1e jaar na plaatsen vh implantaat?

A

max = 2.0 mm

37
Q

waarom is peri-implantitis momenteel een ‘hot topic’ vol controversies?

A

omdat het zeker een multifactoriële aandoening betreft die tot op de dag v vandaag nog niet volledig begrepen is