les 7. Flashcards

1
Q

risico’s gelinkt aan parodontitis (4+)

A
  1. onregelmatig tandartsbezoek
  2. onvoldoende MH
  3. specifieke bacteriële profielen
  4. SES
    (roken, diabetes, stress, vroeggeboorte, auto immuun etc)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dislocatie vd mondflora =

A

in de mond kunnen infectiehaarden aanwezig zijn die chronische ontstekingen elders in het lichaam veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

diabetes mellitus type 1=

A

= auto-immuun etiologie tgv destructie v β-cellen in de alvleesklier

  • > onvoldoende/geen productie v insuline
  • > begint op jeugdige leeftijd
  • > insuline injecties noodzakelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diabetes melllitus type 2 =

A

= auto-immuun etiologie tgv insuline resistentie

  • > doelorganen antwoorden niet op insuline
  • > ouderdomsdiabetes (maar steeds vroeger)
  • > vaak link met obesitas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

diabetes type 3 =

A

= secundaire diabetes veroorzaakt door

  • pancreatitis
  • endocriene ziekte
  • neveneffect v gm
  • erfelijk bepaalde factor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

diabetes type 4 =

A

= zwangerschapsdiabetes
= veroorzaakt door intolerantie op glucose door hormonale veranderingen
-> tijdens 2e helft v zwangerschap
-> verdwijnt spontaan na bevalling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HbA1c =

A

= soort gemiddelde van de bloedsuikerspiegel in de voorafgaande weken.
= hemoglobine A1c (versuikerde cellen vd rode bloedkleurstof)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verband tussen parodontitis en diabetes mellitus =

A

ernstige parodontitis kan een gevolg zijn van niet-gediagnosticeerde diabetes type 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat hebben parodontale aandoeningen en algemeen medische aandoeningen gemeen?

A

het inflammatieproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het effect van diabetes op de microbiologie (3)

A
  1. goed –> slecht
  2. aëroob –> anaëroob
  3. gram + –> gram -
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verklaar chemotaxis & migratie =

A

door concentratie gradiënten van stoffen die worden uitgescheiden door bacteriën die de ontsteking veroorzaken, worden cellen aangetrokken naar de ontstekingshaard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dubbel effect v diabetes op gastheer respons =

A
  1. lokaal -> celgebonden effect

2. systemisch -> humoraal effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

effect v diabetes op behandelrespons =

A

= slechte heling

  • > verhoogde glucosewaarden in creviculaire vloeistof (sulcus)
  • > verhoogde vasculitis, vaatverdikking, vasoconstrictie verhoogd = slechte heling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

effecten v slecht geregelde diabetes op de mond = (7)

A
  1. xerostomie tgv verhoogde urinesecretie
  2. meer tst-vorming tgv basischer speeksel + hoger Ca2
  3. cariesgevoeligheid / meer caries
  4. neuropathie
  5. orale candida
  6. vertraagde wondheling; meer gevaar op infectie
  7. smaakverandering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gevolgen droge mond (5)

A
  1. meer plaque, hoger risico op caries
  2. meer kans op tandvleesontsteking
  3. meer kans op aften, brandend gevoel in tong
  4. meer kans op letsels door druk v prothese
  5. meer kans op halitose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

oorzaken speekseltekort (4)

A
  1. diabetes mellitus
  2. te weinig drinken
  3. ouderdom
  4. medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar moet je op letten bij therapeutische middelen ter behandeling van droge mond? (2)

A
  1. mondspoelmiddel /spray tegen droge mond ZONDER alcohol

2. extra fluoridebescherming indien dentate patient

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

candida albicans infectie =

A

= een gist die ook in de mond ‘woont’

  • > opflakkering bij minder weerstand
  • > frequenter bij diabetes
  • > vooral op uitneembare prothesen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

behandeling candida albicans (4)

A
  1. onderhoud prothese (borstel, tabletten)
  2. prothese ‘s nachts uitlaten
  3. nistatine spoelmiddel
  4. dakarin gel 4-6 weken in de prothese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

oorzaker caries =

A

streptococcus mutans

vooral in droge mond,speeksel is protector: IgA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

dysgeusie =

A

=smaakstoornis/ smaakverandering/ fantoomsmaak

-> veroorzaakt door gm, ouderdom, beschadiging aan speekselklieren, slecht gecontroleerde diabetes

22
Q

bloedsuikergehalte hypoglycemie =

A

< 60 mg/dl

23
Q

bloedsuikergehalte hyperglycemie =

A

> 200 mg/dl
(gevaar voor keto-acidose, coma)
(adem heeft appelgeur)

24
Q

diabetes en tandarts (7)

A
  1. eten vóór behandeling
  2. behandeling smorgens inplannen
  3. korte behandelsessies
  4. verdoving liefst zonder VC
  5. ab dekking? (zeker bij niet-stabiele diabetici)
  6. optimaliseren glycemie
  7. parodontitis behandelen
25
Q

goed gecontroleerde diabetes patienten VS niet-stabiele diabetici =

A
  • > goed-gecontroleerde diabetici reageren zoals niet-diab., maar krijgen vaker relaps
  • > niet-stabiele diabetici volgen ander beh.traject: sneller extr. van dubieuze elementen
26
Q

richtlijnen manueel poetsen (4)

A
  1. borstel op grens tand-tandvlees, zonder druk
  2. in een hoek van 45* tov tand
  3. kortdraaiende bewegingen
  4. 2x daags gedurende 3 min
27
Q

eigenschappen handtandenborstel (3)

A
  1. korte smalle borstelkop met afgeronde hoeken
  2. zacht (voor iedereen-> owv kans op recessies)
  3. afgeronde nylonharen
  4. steel moet goed in de hand liggen
28
Q

eigenschappen elektrische tandenborstel (3)

A
  1. kleine en zachte borstelkop
  2. oplaadbare batterij, geen losse batterijen
  3. liefst met tijdscontrole, anti-druksensor
29
Q

richtlijnen elektrisch poetsen (5)

A
  1. borstel op grens tandoppervlak, zonder druk
  2. naar tandvlees gerichte borstelkop
  3. 5 tellen per tand blijven stilstaan
  4. zelf geen bewegingen maken
  5. ’s ochtends na ontbijt manueel, ‘s avonds elektrisch
30
Q

argumenten voorkeur voor elektrische tandenborstel (3)

A
  1. elektrisch verwijdert meer plaque in dezelfde tijd
  2. elektrische borstel minder techniekgevoelig dan manueel
  3. tot dusver niet aangetoond dat elektrisch poetsen zorgt voor meer tandvleestrauma
31
Q

waarom tandenborstel wisselen om de ±3 maanden ?

A

1 owv slijtage

2. owv kolonisatie mo

32
Q

wat is de oppervlakte van de interdentale ruimte in percentage?

A

40% vd totale tandoppervlakte boven het tandvlees

33
Q

ideale hulpmiddel intacte papilla =

A

tandzijde / xxs ragers

34
Q

ideale hulpmiddel gedeeltelijke papilla =

A

fijne ragers

35
Q

afwezige papilla

A

brede ragers

36
Q

waar dient de wit/zwarte kleur op ragers voor?

A

om bloed en plaque te kunnen zien

37
Q

ideale hulpmiddel diasteem en eindvlak =

A

solo borstel / gaas / zeer brede rager / veter

38
Q

ideale hulpmiddel bij open furcatie

A

solo borstel / ragers

39
Q

ideale hulpmiddel bij implantaten =

A

implant brushes, ragers, e-power tip

40
Q

3 essentiele criteria bij het adviseren/gebruiken v interdentale reinigingsmiddelen =

A
  1. aanvaardbaarheid
  2. efficiëntie
  3. atraumatisch
    (interdentale rager wint)
41
Q

wat is de functie v azijn op prothesen?

A

azijn reinigt kalkaanslag

42
Q

onderhoud prothese =

A
  1. prothese snachts uitlaten (indien uitneembaar)
  2. reinigen met protheseborstel, geen krassen (cave pasta)
  3. 15 min in reinigend tablet en ‘s nachts droog bewaren
43
Q

functie tandpasta (3)

A
  1. therapeutische stoffen verspreiden in mond
  2. plaque verwijderen
  3. frisse mond
44
Q

fluoride gebruik bij = (3)

A
  1. hoog caries risico
  2. gingivale recessies
  3. ouderlingen met eigen dentitie
45
Q

chx gebruik bij (3) =

A

(=’gouden standaard’)

  1. plaqueremmend
  2. hospitalisatie (poetsen mogelijk, moeilijk) 0,12%
  3. addendum bij p die gingivitis onvoldoende kunnen onderdrukken, niet ter vervanging. 0.05%
46
Q

H2O2 gebruik bij (2)

A
  1. tegen anaërobe mo (bv ontsteking M3 onder tandvlees)

2. bij ANUG

47
Q

zinklactaat gebruik bij (2)

A
  • > samen met CHX, CPCI
    1. bestrijdt mo op tongrug
    2. bindt aan S-gassen (+ tongschraper voor halitose)
48
Q

betaine gebruik bij (1)

A

hydratatie xerostomie

49
Q

halitosis oorzaken (5+)

A
  1. oraal
  2. oraal/KNO
  3. KNO
  4. psychologisch
  5. darm
    (eiwitrijke voeding! diabetes! etc etc)
50
Q

ethiologie halitosis, hoofdoorzaak =

A

= vluchtinge S-verbindingen (zwavel amino zuren)

51
Q

tongpoetsadvies (3)

A
  1. best ‘s avonds
  2. 5x richting tongpunt wrijven met tongschraper/tandenborstel zonder pasta
  3. tong niet kwetsen