les 15: pakje bij de buren Flashcards
1
Q
package
A
pakje (het pakje)
2
Q
neighbours
A
buren
3
Q
male neighbour
A
buurman (de)
4
Q
found
A
vond (vinden)
5
Q
note
A
briefje (het briefje)
6
Q
on it
A
er ? op
7
Q
is written
A
staat (staan)
8
Q
delivered
A
gebracht (brengen)
9
Q
is correct
A
klopt (kloppen)
10
Q
indeed
A
inderdaad
11
Q
is
A
ligt (liggen)
12
Q
here you go
A
alsjeblieft
13
Q
thank you
A
dank u wel
14
Q
new
A
nieuwe (nieuw)
15
Q
clothes
A
kleren
16
Q
arrived
A
aangekomen (aankomen)
17
Q
can
A
kun (kunnen)
18
Q
isn’t it?
A
toch
19
Q
try on
A
passen
20
Q
yes, certainly
A
jawel