les 15: pakje bij de buren Flashcards
1
Q
package
A
pakje (het pakje)
2
Q
neighbours
A
buren
3
Q
male neighbour
A
buurman (de)
4
Q
found
A
vond (vinden)
5
Q
note
A
briefje (het briefje)
6
Q
on it
A
er ? op
7
Q
is written
A
staat (staan)
8
Q
delivered
A
gebracht (brengen)
9
Q
is correct
A
klopt (kloppen)
10
Q
indeed
A
inderdaad
11
Q
is
A
ligt (liggen)
12
Q
here you go
A
alsjeblieft
13
Q
thank you
A
dank u wel
14
Q
new
A
nieuwe (nieuw)
15
Q
clothes
A
kleren
16
Q
arrived
A
aangekomen (aankomen)
17
Q
can
A
kun (kunnen)
18
Q
isn’t it?
A
toch
19
Q
try on
A
passen
20
Q
yes, certainly
A
jawel
21
Q
send
A
stuur (sturen)
22
Q
simply
A
gewoon
23
Q
back
A
terug
24
Q
shop
A
winkelen
25
drop
dalen
26
prices
prijzen (de prijs)
27
good
goede (goed)
28
chance
kans (de)
29
price
prijs (de)
30
drops
zakt (zakken)
31
double
dubbel
32
knew
wist (weten)
33
quality
kwaliteit (de)
34
wait for
wachten op
35
turn
beurt (de)
36
fresh
verse (vers)
37
(with) it
erbij
38
even
zelfs
39
recipe
recept
40
with (it)
er ? bij
41
cook
koken
42
thought
dacht (denken)
43
pizzas
pizza?s (de pizza)
44
better than expected
valt ? mee (meevallen)
45
(feel) like
zin in
46
tonight
vanavond
47
do sports
sporten
48
well
tja
49
that's a deal
afgesproken (afspreken)
50
thanks
bedankt
51
problem
probleem (het)
52
good luck
succes (het)