les 02: uit welk land kom je? Flashcards
lesson 2. 57 words.
1
Q
first name
A
de voornaam
2
Q
address
A
het adres
3
Q
postcode
A
de postcode
4
Q
place / city
postcode and city / place
A
de plaats
postcode en plaats
5
Q
telephone
A
de telefoon
6
Q
mobile
A
mobiel
7
Q
work
A
het werk
8
Q
England
A
Engeland
9
Q
to have
A
hebben (ik heb, had, heb gehad)
10
Q
English
A
Engels
11
Q
Dutch
A
Nederlands
12
Q
nationality
A
de nationaliteit
13
Q
long
A
lang
14
Q
here
A
hier
15
Q
six
A
zes
16
Q
year
A
het jaar
17
Q
age
how old are you?
A
de leeftijd
wat is je leeftijd?
18
Q
when
A
wanneer
19
Q
are you …?
A
ben je …?
20
Q
born
When were you born?
A
geboren
wanneer ben je geboren?
21
Q
March
A
maart