les 03: welke dag is het vandaag? Flashcards
lesson 3. 57 words.
1
Q
day
A
de dag
2
Q
it
A
het
3
Q
today
A
vandaag
4
Q
Tuesday
A
de dinsdag
5
Q
yesterday
A
gisteren
6
Q
was
It was …
A
was
Het was …
7
Q
Monday
A
maandag (de)
8
Q
tomorrow
A
morgen
9
Q
Wednesday
A
woensdag (de)
10
Q
after
After Wednesday comes Thursday
A
na
Na woensdag volgt donderdag
11
Q
follow
A
volgen
12
Q
Thursday
A
donderdag (de)
13
Q
Friday
A
vrijdag (de)
14
Q
last
A
laatste
15
Q
day
A
de dag, de dagen
16
Q
week
A
de week
17
Q
(they) are
Most people are ….
A
zijn
De meeste mensen zijn …
18
Q
Saturday
A
zaterdag (de)
19
Q
Sunday
A
zondag (de)
20
Q
then
A
dan
21
Q
weekend
A
het weekend