les 13: een leuk weekend Flashcards
1
Q
hi
A
hoi
2
Q
is going
A
gaat (gaan)
3
Q
you
A
jou
4
Q
had
A
gehad (hebben)
5
Q
visiting
A
op bezoek
6
Q
been
A
geweest (zijn)
7
Q
wanted
A
wilden (willen)
8
Q
new
A
nieuw
9
Q
something new
A
iets nieuws
10
Q
Sunday afternoon
A
zondagmiddag (de)
11
Q
museum
A
museum (het)
12
Q
sculptures
A
beelden (het beeld)
13
Q
sea
A
zee (de)
14
Q
beautiful
A
prachtig
15
Q
line
A
rij (de)
16
Q
were
A
waren (zijn)
17
Q
sounds
A
klinkt (klinken)
18
Q
eaten
A
gegeten (eten)
19
Q
Spanish
A
Spaanse (Spaans)
20
Q
cooked
A
gekookt (koken)
21
Q
movie
A
film (de)
22
Q
watched
A
gekeken (kijken)
23
Q
pleasant
A
gezellig
24
Q
had
A
hadden (hebben)
25
interesting
interessant
26
about
over
27
differences
verschillen (het verschil)
28
French
Franse (Frans)
29
culture
cultuur (de)
30
laughed
gelachen (lachen)
31
nothing
niets
32
special
bijzonders
33
sleep in
slaap ? uit (uitslapen)
34
tidy up
ruim ? op (opruimen)
35
clean
maak ? schoon (schoonmaken)
36
clean
schoon
37
eleven
elf
38
slept in
uitgeslapen (uitslapen)
39
girlfriend
vriendin (de)
40
emails
mails (de mail)
41
sent
gestuurd (sturen)
42
my
m?n
43
parents
ouders
44
called
gebeld (bellen)
45
slept
sliepen (slapen)
46
stupid
dom
47
forget
vergeet (vergeten)
48
of course
natuurlijk
49
studied
geleerd (leren)
50
had
had (hebben)
51
spoken
gesproken (spreken)
52
colleague
collega (de)
53
talked
gepraat (praten)
54
posed
stelde (stellen)
55
said
zei (zeggen)
56
wow
tjonge
57
what
wat