les 05: mijn dag Flashcards
late
laat
awake
what time do you wake up?
wakker
hoe laat ben je wakker?
always
I always wake up at 6 o’clock
altijd
Ik ben altijd om zes uur wakker
to eat
eten (ik eet, at, heb gegeten)
bread
het brood
to drink
drinken (ik drink, dronk, heb gedronken)
tea
de thee
so
so early
zo
zo vroeg
early
vroeg
to have to, must
moeten (ik moet, moest, heb gemoeten)
half past seven, 7:30 (time)
The bus comes at 7:30
half acht (7:30)
de bus komt om half acht (7:30)
long
lang
journey
de reis
therefore, that is why
It’s a long trip. That’s why I don’t go by bike.
daarom
Het is een lange reis. Daarom ga ik niet met de fiets.
to go
gaan (ik ga, ging, ben gegaan)
by
by bike
met
met de fiets
bicycle
de fiets
to travel
reizen (ik reis, reisde, ben gereisd)
bus
de bus
quarter
kwart
before
a quarter to seven (time)
voor
kwart voor zeven