Les 03 - November 3rd 2014 Flashcards
0
Q
Fatigué
A
Moe
1
Q
Aller au restaurant
A
Naar de restaurant gaan
2
Q
Lina à l air contente
A
Lina ziet er blij uit
3
Q
Par exemple
A
Bijvoorbeeld
4
Q
Cassé
A
Kapot
5
Q
Faire Le ménage
A
Poetsen = schoonmaken
6
Q
Vider la poubelle
A
De afvalbak te legen
7
Q
La moitié de ….
A
De helft van …
8
Q
Une Demi-….
A
Een halve ….
9
Q
Le stock
A
De voorraad
10
Q
Déprimant
A
Deprimerend
11
Q
Un SDF, un mendiant
A
Een bedelaar = een dakloos
12
Q
Cela contribue a donner l impression que
A
Het draagt bij aan een gevoel dat …
13
Q
Le but recherché
A
Het gezochte bedoel = het gewenste bedoel
14
Q
Le but
A
Het doel (+abstrait) = de bedoeling (+concret, tâche)
15
Q
Vouloir dire
A
Bedoelen
16
Q
Je pars en congé
A
Ik ga met verlof