Les 02 - October 31st 2014 Flashcards
préparer (à manger)
klaarmaken = bereiden
se préparer
voorbereiden
avoir lieu, se dérouler
plaatsvinden = plaatshebben
s’asseoir, prendre place
plaatsnemen
décider
besluiten = beslissen
une décision
een besluit = eens beslissing
la signification, le sens
de betekenis
recommander de…
aanbevelen om…
une recommandation
een aanbeveling
un aperçu
een overzicht
atteindre un objectif
een objectif te bereiken
la capacité à atteindre un but
de doelmatigheid
jeter un coup d’oeil
een kijkje nemen
une force
een sterkte = een sterke punt
une faiblesse
een zwakte = een zwakte punt
payer
betalen
un mauvais payeur
een wanbetaler
faire confiance à
trouwen
ne pas faire confiance, se méfier de
wantrouwen
ni…, ni…
noch…., noch…
arrêter le temps
de tijd stop zetten = de tijd stoppen
ralentir
langsamer gaan
en même temps, à la fois
tegelijkertijd
verbes irréguliers
onregelmatige verben