Lecture 9 Hechting en empathie Flashcards

1
Q

Kenmerken van hechtingsrelaties

A
  1. Standvastige basis: iemand om op terug te vallen.
  2. Veilige haven: kwaliteit en veilig voelen
  3. Inspanningen om dicht bij elkaar te blijven.
  4. Reacties op scheiding en hereniging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Veilige vs onveilige hechting

A

Veilige hechting: waardig voelen om affectie te hebben + bij anderen veilig voelen, behulpzaam en steunend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bowlby in 1940 over link hechting en antisociaal gedrag

A

Hechting –> persoonlijkheid –> antisociaal gedrag. Maar hechting is GEEN voldoende voorwaarde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onveilige hechtingsstijlen volwassenen

A

Gepreoccupeerd (of afwerend/ambivalent/angstig): niet consistent in ouderschap, zijn angstig om relaties aan te gaan.
Dismissief (of vermijdend): Mensen op afstand houden, niet intiem met anderen.
Gedesorganiseerd: Gelinkt aan kindermishandeling, conflict tussen veligheid (huis, eten etc.) en angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Minnesota study van risico en aanpassing vanaf de geboorte tot de volwassenheid

A

Longitudinale studie (30 jaar):
1. Hechtingsveiligheid is relatief stabiel over tijd heen,
2. maar kan invloed hebben van positieve en traumatische ervaringen (meer flexibiliteit voor volwassenheid)
3.Onveiligheid in kindertijd gelinkt aan persoonlijkheidsproblematiek volwassenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Gedesorganiseerde hechting en persoonlijkheidsproblematiek

A

Gelinkt aan bordeline persoonlijkheidsstoornis en antisociale persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke problemen hebben mensen met een gedesorganiseerde hechting?

A

Reflectie eigen mentale staat, begrip mentale staat anderen, regulatie humeur en opwinding in intieme relaties en onderhouden van zelf en interpersoonlijk functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onveilige hechting als risicofactor (Bowlby)

A

Onveilige hechting –> interne woede –> delinquentie (als coping)
Alleen risicofactor in aanwezigheid van andere risicofactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke onveilige hechtingsstijl hebben mannelijke daders van partnergeweld en waarom?

A

Gepreoccupeerd of ambivalent (niet ontwijkend): komt door problemen met regulatie interpersoonlijke afstand (geassocieerd bordeline persoonlijkheidsstoornis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kindermisbruik en hechtingsstijl

A

Verschilt alleen in veilige hechtingstijl maar niet in angstig of vermijdend. Wel mogelijke verschillen in functies.
Angstig: kinderen zijn veilige optie voor intieme relaties (kunnen niet afgewezen worden).
Vermijdend: Seksuele gratificatie, genot van macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Geweldadige misdrijven en hechting

A

Gedesorganiseerde hechting sterkste link vooral in aanwezigheid van mentale ziekte (psychose –> geweld tegen belangrijke anderen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Affectregulatie en onveilige hechting

A

Deactivatie van emoties = vermijdende hechting
Overactivatie van emoties = angstige hecting
Beide zorgen voor antisociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontwikkelingsmodel van kindermishandeling naar agressie

A

Negatieve ervaringen in de kindertijd –> gedesorganiseerde hechting –> affect dysregulatie –> agressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Behandeling voor daders met een persoonlijkheidsstoornis

A

Richten op de mechanismes die PS linken aan geweld. Mogelijke doelen: meer prosociale state of mind, verbeteren mentaliseren en affect regulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hechting aan forensische instituten

A

Belangrijk om hier aandacht aan te besteden. Vaak gebrek aan skills om zelf veilige hechtingsrelaties op te bouwen buiten de forensische setting. Soms zelf opnieuw delicht plegen om terug te komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hechtingsrelaties met personeel

A

De relatie met personeel heeft karakteristieken van ouder-kind relaties: ongelijkheden in macht, controle en autonomie. Ook als therapeuten gebruik maken van schematherapie (heropvoeding). Extra problematisch als er mishandeling plaatsvindt vanuit hechtingsfiguren in instelling.

17
Q

Waarom is het belangrijk om te weten welke hechting de dader had in de kindertijd?

A

Hechtingsperspectief kan daders helpen met de betekenis van geweld in te zien. Zo weten ze waarom ze de slachtoffer hebben gekozen en daarmee kan een risico management plan opgesteld worden. Verder tijdens de behandeling inzicht in: narratief van dader en potentiële problemen tijdens behandeling.

18
Q

Welke risicotaxatie neemt hechting mee?

A

HCR-20 vraagt kindermishandeling uit.

19
Q

2 soorten empathie

A

Cognitieve empathie: theory of mind (perspectief nemen) en Emotionele empathie: emotionele reactie op iemands emotionele staat.

20
Q

Relatie empathie en CU-traits in kindertijd

A

Hoe meer CU traits –> hoe meer problemen in empathie. Voor jongens verband sterker voor emotionele empathie, maar gelijk voor cognitieve empathie.

21
Q

Jongens met CU traits; empathie in kindertijd

A

Problemen cognitieve empathie verdwenen eind kindertijd, maar problemen in emotionele blijven bestaan.

22
Q

Meisjes CU traits; empathie in kindertijd

A

Tegenovergestelde van jongens: groetere verschillen in cognitieve empathie tussen oudere meisjes en geen verschillen in emotionele empathie.

23
Q

3 perspectieven emotionele empathie

A

Spiegelneuronen, spiegelneuronenanalogie en emotionele reactie

24
Q

Spiegelneuronen

A

Onderzoek bij apen: neuronen die geactiveerd worden bij het uitvoeren van een actie worden ook geactiveerd bij het observeren van die actie.
Daarna onderzoek bij mensen: kijken naar emoties en kijken + emoties uitvoeren –> vergelijkbare hersennetwerken actief.

25
Q

Problemen met spiegelneuronen

A

Onderzoek bij mensen: Niet repliceerbaar, mate van overlap moeilijk in de schatten, overlap in beide condities.\
Alegemeen: meeste studies vonden neurale activiteit buiten overlap, probleem met de emotionele congruentiehypothese.

26
Q

Emotionele congruentiehypothese

A

In het prisoner’s dilemma game reageerden de deelnemers op pijn bij de geobserveerde personen met pijn als het doelwit eerlijk was geweest, maar plezier als hij/zij oneerlijk was geweest.

27
Q

Spiegelneuronenanalogie

A

Kijken naar hersengebieden ipv speciefieke neuronen. Onderzoek naar pijn en afschuw –> vergelijkbare activering in dorsal anterieure cingulate cortex. Maar zelfde problemen als spiegelneuronen.

28
Q

Emotionele respons

A

Empathie is een vorm van emotionele respons. Via conditionering, behaviorist benadering. Ruimte voor beoordeling: bang voor tijger in tuin, maar niet in dierentuin. Als sociale situatie dan emotionele empathie. Het is niet automatisch, maar onder invloed van top-down aandachtscontrole.

29
Q

Herkenning pijn bij jongeren met CU traits

A

Herkenning pijn slechter, maar boosheid beter.

30
Q

Psychopathie en tolerantie pijn

A

Hogere pijntolerantie psychopathen –> verminderde ontwikkeling empathische pijn anderen –> meer antisociaal gedrag

31
Q

Empathie en psychopathen

A

Bij impliciete taak geen empathie, expliciet wel dus als ze gevraagd worden om mee te voelen.
Empathie heeft meer emotieregulatie nodig. Mensen met CU traits gebrek aan goede emotieregulatie –> ontkoppeling van empathische respons omdat ze de emoties niet aan kunnen.

32
Q

Ontwikkeling en empathie

A

Ouders spelen belangrijke rol; als ze kinderen aanmoedigen om anderen hun perspectief te nemen vertonen ze vaker empathie.