Lecture 3 Basis persoonlijkheidskenmerken Flashcards
Hoe kunnen we verschillen tussen mensen begrijpen en systematiseren
Lexicale benadering en gedragsgebasseerde modellen
Lexicale benadering
Alle bijvoeglijke naamwoorden uit een woordenboek pakken. Dan deze inkorten/groeperen en daaruit is Catell’s 16 persoonlijkheidskenmerken gekomen.
Probleem: Niet alle talen hebben zelfde woorden, niet repliceerbaar, maar wel ecologische validiteit.
Gedragsgebaseerde modellen
PEN (psychopathie, extraversie en neurotisicme) model, ook niet repliceerbaar.
Het vijf-factoren model
BIG 5 (ocean): cross-cultureel, cross-situationeel en longitudinaal consistent. Zijn goede voorspellers van gedrag en belangrijke uitkomsten (positief en negatief).
Links van BIG5 met antisociaal gedrag en agressie
Duidelijke link antisociaal gedrag en agressie met Altruïsme en (mindere mate) Neurotisicme en Consciëntieusheid
Link BIG5 met motivatie van agressie
Warmbloedige agressie (reactief): hoge neurotisicme en lage altruïsme
Koudbloedige agressie (proactief): lage neurotisicme en lage altruïsme
Categorische benadering van persoonlijkheidsstoornissen
DSM IV en DSM 5 (sectie II): cluster A,B,C. Gezien als anders dan een klinische stoornis. Ja-of-nee beslissing (kwalitatief): starre patronen, start in adolescentie of vroege volwassenheid, blijvende stress/beperkingen, egosyntoon, problemen interpersoonlijke relaties.
Persoonlijkheidsstoornis DSM 5 sectie III
- Onderscheid klinische en persoonlijkheidsstoornissen (en clusters) vedwenen. Histronisch, schizoïde, paranoïde en afhankelijk laten vallen.
- Dimensionele benadering, kwantitatief onderscheid. Nieuwe criteria erbij: A Beperkingen in functioneren zelf en interpersoonlijk en B meerdere pathologische persoonlijkheidstrekken.
Criteria A DSM 5 sectie III
Level of personality functioning scale:
Zelf-functioneren: identiteit en zelf-directief gedrag
Interpersoonlijk functioneren: empathie en intimiteit
Criterium B DSM sectie III
5 domeinen: Negatief affect (neuroticisme), afstandelijkheid (extraversie), antagonisme (altruïsme), disinhibitie (conscientieusheid) en psychoticisme (openheid voor ervaringen)
Negatief affect
Hoge neuroticisme: emotionele labiliteit, angst, onderdanigheid, vijandigheid en volharding.
Afstandelijkheid
Lage extraversie: Terug-getrokkenheid, depressiviteit, anhedonie, vermiding initimiteit, beperkt affect en achterdocht
Antagonisme
Lage altruïsme: Manipulatie, bedrog, grandiositeit, aandacht zoeken en kilheid.
Disinhibitie
Lage conscientieusheid: onverantwoordelijkheid, impulsitviteit, afleidbaarheid, risico’s nemen, lage perfectionisme.
Psychoticisme
Hoge openheid: Ongewone overtuigingen en ervaringen, excentriciteit en cognitieve en percepruele disregulatie.