Lecture 10 Cognitie Flashcards

1
Q

Wat draagt bij aan egocentriciteit en verminderd perspectief-nemen?

A

Morel-cognitieve achterstand en primaire en secundaire cognitieve distorties. Beide gevallen lijkt het te gaan om karakteristieke neigingen in plaats van onvermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Morele-cognitieve achterstand

A

Achterstand in het ontwikkelingsniveau van moreel oordelen; het gaat om de weg ernaar toe, niet het besluit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stadia van morele ontwikkeling van Gibbs
Onvolwassen stadia

A

Moraliteit gebasseerd op concrete consequenties en
Moraliteit gebasseerd op wederkerigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Moraliteit gebasseerd op concrete consequenties

A

Centraties: niet stelen want dan ga je naar de gevangenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Moraliteit gebasseerd op wederkerigheid

A

Uitwisselingen: Als jij stom doet tegen mij dan doe ik stom terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stadia van morele ontwikkeling van Gibbs

A

Moraliteit gebaseerd op wederkerige basis van relaties (mutualiteiten) en Moraliteit gebaseerd op het bijdragen aan een functionerende samenleving (respecteren algemene waardes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Achterstand in morele ontwikkeling en criminaliteit

A

Delinquente jongeren en jongeren met gedragsstoornis hebben morele achterstand (stadia 1 en 2), zelfs na controle SES, IQ. (vooral bij het gehoorzamen van de wet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cognitieve distorties

A

Inaccurate of bevooroordeelde manieren van het interpreteren van ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Primaire cognitieve distorties

A

Egocentrisch, wat is goed voor mij op dit moment. Weinig of zelfs geen overweging van interesses van anderen. Op lange termijn vaak ook niet voordelig voor zelf. belangrijke risicofactor antisociaal gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Secundaire cognitieve distorties

A

Bescherming eigenwaarde en negatieve gevoelens. Gelinkt aan lagere empathie, minder gevoel verantwoordelijkheid en meer agressie (antisociaal gedrag dus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

3 types secundaire cognitieve distorties

A

Anderen de schuld geven (bv. blaming the victum), Uitgaan van het ergste (hostile attribution bias) en minimaliseren/mislabelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bandura’s mechanismes van morele ontkoppeling

A

4 domeinen: 1) reconstructing immoral behavior
- moral justification - euphemistic labeling -advantageous comparison
2) obscuring personal responsibility
- displacement of responsibility - diffusion of responsibility
3) misrepresenting injurious consequences
- distortion of consequences
4. blaming the victims
- dehumanization - attribution of blame

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ASPS en cognitieve distorties

A

ASPS met meer distorties –> proactieve agressie
Alleen obscuring personal responsibility wordt meer gebruikt door ASPS en distorties komen vaker voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe zien we daders als we criminaliteit proberen te verklaren?

A

Zien persoon als biologisch organisme ipv active agent. Nadruk op factoren buiten mensen hun controle. MAAR active agent is ook belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Narratieve aanpak

A

Subjectieve hervertelling van wie men is en hoe men die persoon is geworden. Zo geef je een betekenis aan gebeurtenissen, belangrijk wat en hoe ze vertellen. NIet alleen retrospectieve interpretatie maar ook richting aan de toekomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

intimiteit en macht van narratieve aanpak

A

hoge intimiteit: iemand die je kent, lage intimiteit: onbekende, hoge macht: controle en lage macht: gedwongen (gevoel)

17
Q

Narrative roles questionnaire

A

Impliciete vragen om sociaal wenselijkheid te voorkomen.
Narratieve rollen zijn dynamisch en kunnen veranderen over tijd.

18
Q

Hoge macht, hoge intimiteit

A

Wraaknemer: negatieve emotie, maar weinig opwinding. Vaak persoonlijkheidsstoornis cluster B.

19
Q

Lage macht, hoge intimiteit

A

Slachtoffer: Veel opwinding, negatieve emotionele staat. Vaak gepaard met depressie.

20
Q

Lage intimiteit, hoge macht

A

Professional: weinig opwinding, neutrale of licht-positieve emotionele staat.

21
Q

Lage intimiteit, lage macht

A

Tragische held: veel opwinding, niet volledig negatieve emotionele staat.

22
Q

Cognitieve componenten van narratieve rollen

A

Hoge intimiteit: distorties gefocust op doelen van dader
Lage intimiteit: distorties gefocust op minimaliseren van schade
Hoge macht: distorties gefocust op evaluatie van actie
Lage macht: distorties gefocust op toewijzen van verantwoordelijkheid aan situatie of anderen.

23
Q

Affectieve componenten van narratieve rolllen

A

Hoge intimiteit: meer onplezierig
Hoge intimiteit, maar zoektocht naar erkenning: neutraal of positief
Hoge macht: lage opwinding
Lage macht: hoge opwinding

24
Q

Narratieve criminele rollen in de therapeutische context

A

Focussen behandeling op gewaarwording van rollen en het leren herconstrueren van persoonlijke verhalen op meer adaptieve manieren.