Lecture 5 Antisociale persoonlijkheidsstoornis Flashcards

1
Q

ASPS DSM-5 Sectie II

A

Drie van de zeven kenmerken, niet combi met schizofrenie of manische episodes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ASPS DSM-5 Sectie III
Criterium A: Identiteit

A

Egocentrisme, identiteit hangt af van hoeveelheid macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ASPS DSM-5 Sectie III
Criterium A: Zelf-directie

A

Doelen op persoonlijk voordeel, niet prosociaal en niet voldoen aan wet/normen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ASPS DSM-5 Sectie III
Criterium A: Empathie

A

Geen medeleven voor gevoelens, noden en lijden van anderen, geen spijt na iemand te kwetsen of mishandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ASPS DSM-5 Sectie III
Criterium A: Intimiteit

A

Onvermogen tot mutueel intieme relaties, bedrog, dwang, gebruik intimidatie en dominantie om controle te houden over anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ASPS DSM-5 Sectie III
Criterium B

A

Antagonisme (lage Altruïsme): Manipulatieg gedrag, ongevoeligheid, onbetrouwbaarheid, vijandigheid.
Disinhibitie (lage consciëntieusheid): Riskant gedrag, impulsiviteit, onverantwoordelijk gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Problemen DSM-5 sectie II

A

Gedragsstoornis voor 15 jaar hebben gehad bv. conduct disorder.
Gefocust op gedrag: het suggereert dat schenden normen samenleving een mentale ziekte is.
Verband ASPS-psychopathie niet duidelijk gespecificeerd (terwijl 1/3 ASPS sterke psychopathische trekken hebben (volgens PCL)).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Conduct disorder

A

Repetitief en persistent gedragspatroon waarbij basisrechten van anderen of sociale normen/regels worden geschonden, met mininmaal 3 van de 4 kenmerken:
- Agressief gedrag ten opzichte van mensen of dieren
- Vernietiging van eigendom
- Bedrieglijkheid of diefstal
- Ernstige overtredingen van regels
Voorspellend: 50% later ASPS.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prevalentie ASPS

A

Populatie: 1-7%, Mannen > vrouwen, piek in jonge volwassenheid daarna nemen symptomen af met leeftijd.
Gevangenis populatie: 80%
ASPS voorspellend voor criminaliteit, geweld, recidive, herveroordeling en heropsluiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Vicieuze cirkel van ASPS en recidive.

A

Hoogste voorspeller recidive is eerder gepleegd delict en ASPS wordt bepaalt door eerder gepleegde delicten. Dus als je delict hebt gepleegd dan heb je ASPS en ga je meer delicten plegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Comorbiditeit ASPS

A

Middelenmisbruik, Angst/ depressieve stoornissen, slechte fysieke gezondheid en vroegtijdige sterfte (door zelfmoord of roekeloos gedrag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Maatschappelijke kosten ASPS

A

Sociale kosten: impact familie en vrienden + Afwezigheid in relaties en opvoeding.
Financiële kosten: gezondheidsdiensten, recht systeem, schade slachtoffers/eigendom, werkeloosheid (sociale uitkering), gokproblematiek en middelenmisbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Etiologie ASPS

A

Exacte etiologie is onbekend, maar:
- problemen onstaan al vroeg in het leven.
- hebben een genetische basis.
- zijn gelinkt aan afwijkingen in hersenen
- zijn stabiel over tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Typologie Moffit

A

Life course persistent: <10 jaar, basis is erfelijk combi met omgeving.
Adolescense limited: Maturity gap, ontstaat pubertijd, normatief, neemt af als ze volwassenen worden.
In adolescentie is gedrag van beide type gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Oregon Youth Study

A

Longitudinaal, 5 groepen uitgekomen. Geen adult-onset groep, duidelijk onderscheid AL en LCP en een relatief grote groep kinderen <10 jaar met probleme herstelt. Abstainers zijn engeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Genetische invloeden

A

Erfelijkheid: 40-60%, sterker voorspeller bij LCP vergeleken AL. Sterker voor CU trekken dan voor antisociaal gedrag.

17
Q

Omgevingsinvloeden

A

Mensen met ASPS hebben vaker psychosociale ontbering, kindermisbruik, afwezigheid of verwaarlozing ouders meegemaakt. Voorspelt sterker gedrag dan CU trekken. Moeilijk om omgevings- genetische invloeden te onderscheiden.

18
Q

Gen x omgevingsinteractie

A

Associaties tussen kindermishandeling en antisociaal gedrag afhankelijk van MAOA: Lage-activiteit variant gevoeliger voor effecten van mishandeling dan hoge-activiteit variant.

19
Q

Neurobiologie van ASPS

A

Mensen met ASPS 11% minder grijze massa volume vergeleken met psychiatrische controle.
Lagere autonomische activiteit tijdens sociale stressoren
Verminderde activiteit prefrontale cortex (zelfcontrole), amygdala (ontwijking straf) en verhoogde striatum (gevoeligheid belonende stimuli).

20
Q

Problemen in hechtingsproces dan:

A

Problemen in emotieregulatie, impulscontrole, socialisatie en mentalisatie (theory of mind). Basis voor persoonlijkheidsproblemen in het latere leven.

21
Q

ASPS en hechting

A

Geweldadige criminelen vaker een dismissieve hechtingsstijl dan niet-geweldadige mensen met een PS.
Onvelige hechting alleen gelinkt aan psychopathie, maar niet aan meer antisociaal gedrag.

22
Q

Rol van angst in ASPS

A

Heel verschillend
Hoge angst: Vaak traumatisch in kindertijd wat zorgt voor hyper aware omgeving en reactieve agressie
Lage angst: Omgeving minder grote rol (genetisch) zorgt voor meer instrumentele agressie. Heeft 2 subgroepen: met en zonder psychopathie.

23
Q

Beoordeling ASPS

A

Kijken naar comorbiditeit, risicotaxatie afnemen (HCR-20 en VRAG), beoordeling neuropsychologische problemen (zoals hersentrauma) en PCL-R afnemen (want pscychopathie moeilijker te behandelen).

24
Q

Complicerende factoren bij behandeling ASPS

A

Drugs en alcohol gebruik, chaotische levenstijl, verhoogd risico op geweld en manipulatie tijdens behandeling, weinig evidence-based behandelprogramma’s beschikbaar en vaak behandeling als straf door rechtbank (weinig motivatie).

25
Q

Behandelingsaanpak

A

Cognitieve gedragstherapie + training voor sociale skills en probleemoplossing. Aanpak basseren op RNR model, geen bewijs welke behandeling echt werkt.

26
Q

Cochrane review

A

Onderzoek welke behandeling werkt –> te weinig bewijs om behandelingen aan of af te raden, maar de volgende behandelingen leken te werken:
CBT, Impulsive lifestyle counseling, contigency management, schematherapie, sociale probleemoplossing, psychoeducatie en dialectische gedragstherapie.

27
Q

Behandeling aanpassing behandeling bordeline

A

Vaak therapie veranderen van bestaande therapie voor bordeline PS, omdat die gericht is om eigen gedrag te begrijpen en dan leren om er anders mee om te gaan –> proberen empathie slachtoffer te vegroten.

28
Q

Cognitieve gedragstherapie

A

In vraag stellen van niet-heplende cognitieve distorties, ontwikkelen van emotieregulatie en coping strategieën.

29
Q

Schematherapie

A

In vraagstellen van vroege maladaptieve schema’s, “heropvoeden”, regulatie narcistische fluctuaties en bevorderen van empathie en initimiteit.

30
Q

Mentalisatie therapie

A

Integreert psyhodynamische, cognitieve en relationele componenten, theory of mind verbeteren.

31
Q

Dialectische gedragstherapie

A

CBT + acceptatie en mindfulnes met groep trainingsessies.