Koopgedrag consumenten Flashcards

1
Q

Wat is de customer journey?

A

Wat klant doet en ervaart tijdens het oriënteren, kopen en gebruiken van een
product/dienst, = de reis die de klant aflegt voor, tijdens en na een aankoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn marketingprikkels van het stimulus-responsmodel?

A

4 P’s: Product, prijs, plaats en promotie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat kunnen andere prikkels zijn, buiten marketingprikkels?

A

Economisch, technologisch, sociaal, politiek, cultureel, persoonlijk, psychologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zit er in de zogenaamde black box van de koper?

A

Kenmerken van de koper en het besluitvormingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een aspiratiegroep?

A

Groep waartoe individu WIL of ZOU WILLEN behoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een dissociatiegroep?

A

Groep waarvan individu zich wil distantiëren, afstand nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Op welk soort producten zal een referentiegroep de sterkste invloed hebben op een individu?

A

Publieke luxeproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is pester power?

A

Kinderen die zagen bij ouders bepaalde producten te kopen doordat ze gemombardeerd worden met advertenties hierover. Ouders die vaak toegeven om van gezaag af te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke leeftijdsfases kan je individuen onderverdelen?

A

Alleenstaand
Getrouwd
Vol nest I (jongste kind < 6 j)
Vol nest II (jongste kind 6-12 j)
Vol nest III (jongste kind > 12 j)
Leeg nest I (nog aan het werk)
Leeg nest II (gepensioneerd)
Terug alleenstaand (partner gestorven)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat staat er in de behoeftenhiërarchie van Maslov?

A
  1. Fysiologische behoeften (honger dorst)
  2. Behoefte aan veiligheid
  3. Sociale behoeften
  4. Behoefte aan erkenning
  5. Behoefte aan zelfverwezenlijking
    Meest tot minst dringende behoeften
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke shoppingmotivaties kunnen individuen hebben?

A
  1. Functioneel
  2. Experientieel/ hedonistisch
  3. Sociaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke soorten perceptie zijn er?

A

Selectieve aandacht
Selectieve interpretatie
Selectieve herinnering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke leermethodes zijn er als psychologische factoren die het consumentengedrag beïnvloeden?

A

Klassieke conditionering (Pavlov)
Operante conditionering => frequentie gedrag wordt gewijzigd door gevolgen (op de lotto spelen)
Observationeel leren => imiteren van gedrag met gewenste uitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke factoren beïnvloeden het consumentengedrag?

A

Cultureel
Sociaal
Persoonlijk
Psychologisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke onderverdelingen kan je maken bij de culturele factor die invloed heeft op het cinsumentengedrag?

A
  1. Cultuur
  2. Subcultuur
  3. Sociale klasse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een subcultuur?

A

Groep mensen met gedeeld waardesysteem op basis van gemeenschappelijke ervaringen en situaties zoals:
Nationaliteiten
Godsdiensten
Ethnische groepen
Geografische gebieden
Interesses

17
Q

Welke sociale klassen zijn er?

A

Redelijk permanente lagen binnen de maatschappij, waarvan de leden een sterke gelijkenis vertonen in waarden, belangstelling en gedrag:

klasse A: de elite
klasse B1: de hogere topklasse
klasse B2: de lagere topklasse
klasse C1: de hogere middenklasse
Klasse C2: de lagere middenklasse
Klasse C3: de lagere statusklasse
klasse D: de laagste statusklasse.

18
Q

Welke onderverdelingen kan je maken bij de sociale factor die invloed heeft op het consumentengedrag?

A
  1. Referentiegroepen
  2. Gezin
  3. Rol en status
19
Q

Welke soorten referentiegroepen zijn er?

A
  1. Aspiratiegroep: Wil je bijhoren
  2. Dissociatiegroep: Wil je niet bijhoren
20
Q

Wat zijn opinieleiders?

A

Mensen in een referentiegroep die vanwege speciale vaardigheden, kennis, karakter of andere eigenschappen invloed op anderen uitoefenen => gebruiken als influencer

21
Q

Wat is een rol? Wat is een status?

A

Rol: Activiteit die persoon verwacht wordt te doen volgens omringende personen

Status: Algemene waardering en achting die bij een bepaalde rol hoort

22
Q

Welke onderverdelingen kan je maken bij de persoonlijke factor die invloed heeft op het consumentengedrag?

A
  1. Leeftijd en leeftijdsfase
  2. Beroep
  3. Financiële situatie
  4. Levensstijl
  5. Persoonlijkheid en zelfbeeld
23
Q

Welke onderverdelingen kan je maken bij de psychologische factor die invloed heeft op het consumentengedrag?

A
  1. Motivatie (Maslov hiërarchie)
  2. Perceptie
  3. Leren (conditionering = gedragsverandering)
  4. Overtuigingen en attitudes
24
Q

Wat is een overtuiging? Wat is een attitude?

A

Overtuiging: Descriptieve geachte die iemand over iets heeft/ feit
Attitude: Gedachte of gevoelens bij een object of idee ifv overtuiging
=> cognitief = feiten/kenmerken product
=> affectief = welk gevoel brengt dit met zich mee? Bv. veiligheid
=> gedrag = kopen of niet

25
Q

Uit welke onderdelen bestaat het besluitsvormingsproces vd consument?

A
  1. Behoefte onderkennen
  2. Zoeken naar informatie
  3. Alternatieven evalueren
  4. Aankoopbesluit
  5. Gedrag na aankoop
26
Q

Op basis van welke regels kunnen alternatieve geëvalueerd worden?

A
  1. Compensatorische beslssing = multi-attribuut model (gewicht geven aan criteria) => meerdere criteria in rekening brengen en beslissen welke je belangrijk vindt
  2. Niet compensatorische beslissing = conjunctief (minimale eisen: en .. en .. en) of disjunctief (of .. of … of) criteria
  3. Heuristische beslissing = bv. goedkoopste, duurste, … => snel beslissen
27
Q

Wat is de theory of planned behavior?

A

Model gebruikt voor het koopbesluit => uitbreiding op het multi-attribuut model
Bestaat uit:
1. Behavioral beliefs: multi attribuut
2. Normative beliefs: sociale normen, wat zullen anderen er van vinden
3. Control beliefs: de mate waarin je het gevoel hebt dat je dat gedrag kan stellen

28
Q

Hoe kunnen marketeers theory of planned behavior gebruiken?

A
  1. Attributen toevoegen
  2. Evalutaties van attributen veranderen
  3. Overtuiging eigen merk veranderen
  4. Overtuiging concurrerend merk veranderen
  5. Veranderen subjectieve norm
  6. Veranderen gedragscontrole
29
Q

Wat is cognitieve dissonantie?

A

Onbehaaglijkheidsgevoel of twijfel na aankoop

30
Q

Hoe kan je consumentegedrag transformeren zodanig welzijn en omgeving/maatschappij bevordert wordt?

A
  1. Positive value
    Wat? => Mensen laten inzien wat duurzaamheid kan teweegbrengen.
    Hoe? => sensibiliseren, bestraffing, nudges (interventies)
  2. Perceived discrepancy
    Wat? => Consumenten verschil laten zien tussen huidig gedrag en gedrag dat ze zouden moeten stellen (als marketeer laten inzien dat ze altijd verder kunnen gaan)
    Hoe? => monitoring, rechtvaardigingen reduceren (Is het echt nodig?), sceptisme reduceren (Samen kunnen we wel het verschil maken)
  3. Goal intention
    Wat? => Na inzien dat ze iets moeten veranderen ze effectief een doel geven en actie laten ondernemen
    Hoe? => inspelen op emoties, vorige stappen herhalen, compensatorisch gedrag telt niet (als je het ene laat, een ander slecht ding toch doen)
  4. Behavioral intention
    Wat? => Welk gedrag en hoe gaan ze het wijzigen?
    Hoe? => Achtergrondkennis verhogen, informatie geven, cijfers laten zien zodanig ze inzien hoe ze kunnen bijdragen
  5. Action
    Wat? => Effectief laten uitvoeren.
    Hoe? => Beschikbaarheid verhogen, herinneren, maak gedrag gemakkelijk
31
Q

Wat is de intention-action gap?

A

De bedoeling hebben om iets te gaan veranderen aan je gedrag maar niet effectief gaan uitvoeren. Speelt vooral bij duurzaamheid aangezien het een trade-off is tussen eigenbelang en collectief belang. Daarbij ga je het effect ook enkel zien op lange termijn wat minder overtuigend werkt.

32
Q

Waarvoor staat SHIFT?

A

Social influence
Habit formation
Individual self
Feelings and cognition
Tangiblity

33
Q

Uit welke stappen bestaat het adoptieproces?

A

Bekendheid
Interesse
Evaluatie
Probeeraankoop
adoptie => besluit om regelmatig te gebruiken

34
Q

Uit welke soort kopers bestaat de adoptiecurve van Rogers?

A
  1. Innovators
  2. Early adopters
  3. Early majority
  4. Late majority
  5. Laggards