hoorcollege 7 Flashcards

1
Q

Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling Sensomotorisch stadium (0-2 jaar):

A

Kenmerken: Leren door zintuigen en directe ervaringen, ontwikkeling van objectpermanentie.

Voorbeeld: Een baby leert dat een speeltje nog steeds bestaat, zelfs als het uit het zicht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling Pre-operationeel stadium (2-7 jaar):

A

Kenmerken: Ontwikkeling van taal en symbolisch denken, egocentrisch denken.

Voorbeeld: Een kind gebruikt een stok als een zwaard tijdens het spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling, Concreet operationeel stadium (7-12 jaar):

A

Kenmerken: Ontwikkeling van logisch denken, begrip van conservatie en transformatie, vermogen tot reversibiliteit en decentreren.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat als je water van een breed glas in een smal glas giet, de hoeveelheid water hetzelfde blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Piagets fasen van cognitieve ontwikkeling, Formeel operationeel stadium (vanaf 12 jaar):

A

Kenmerken: Ontwikkeling van hypothetisch en abstract denken.

Voorbeeld: Een tiener kan nadenken over abstracte concepten zoals rechtvaardigheid en liefde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vygotski’s Zone van naaste ontwikkeling (ZPD)

A

Beschrijving: De ZPD is het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan doen en wat het kan doen met hulp van een volwassene of meer bekwame leeftijdsgenoot.

Voorbeeld: Een kind kan eenvoudige sommen oplossen, maar heeft hulp nodig bij complexere wiskundige problemen.

Concepten: Scaffolding (ondersteuning bieden die geleidelijk wordt afgebouwd) en gezamenlijke activiteit (leren door samenwerking).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Taalontwikkeling en overige cognitieve ontwikkelingen

A

Meta-linguïstisch bewustzijn: Het besef van de eigenschappen en functies van taal.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat woorden kunnen rijmen en kan spelen met taal door rijmpjes te maken.

Zelfreflectie: Het vermogen om na te denken over eigen gedachten en gedrag.

Voorbeeld: Een kind denkt na over waarom het boos werd en hoe het de volgende keer anders kan reageren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Voordelen en risico’s van meertalige opvoeding

A

Voordelen:

Meer linguïstische mogelijkheden: Kinderen kunnen in meerdere talen communiceren.

Meta-linguïstisch bewustzijn: Kinderen begrijpen beter hoe taal werkt.

Creativiteit en veelzijdige probleemoplossing: Meertalige kinderen zijn vaak beter in het bedenken van creatieve oplossingen.

Meer hersenactiviteit: Meertaligheid kan de cognitieve flexibiliteit en hersenontwikkeling bevorderen.

Risico’s:

Taalverwarring: Kinderen kunnen soms woorden en grammatica van verschillende talen door elkaar halen.

Vertraging in taalontwikkeling: Sommige meertalige kinderen kunnen een lichte vertraging in hun taalontwikkeling ervaren, hoewel dit meestal tijdelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Metageheugen

A

Het bewustzijn van en de kennis over je eigen geheugenprocessen.

Voorbeeld: Weten welke strategieën je het beste kunt gebruiken om informatie te onthouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Metacognitie

A

Het bewustzijn van en de kennis over je eigen denkprocessen.

Voorbeeld: Weten hoe je het beste kunt leren en problemen kunt oplossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Affordances

A

zijn de mogelijkheden voor actie die een bepaalde omgeving of object biedt.

Voorbeeld: Een stoel biedt de mogelijkheid om op te zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Decentreren

A

is het vermogen om meerdere aspecten van een situatie tegelijkertijd te overwegen, in plaats van zich te concentreren op één enkel aspect.

Voorbeeld: Een kind dat kan decentreren begrijpt dat een glas water dat wordt overgegoten in een ander glas van een andere vorm nog steeds dezelfde hoeveelheid water bevat, omdat het zowel de hoogte als de breedte van de glazen in overweging neemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Reversibiliteit

A

is het begrip dat objecten en getallen kunnen worden teruggebracht naar hun oorspronkelijke staat door de omgekeerde handeling uit te voeren.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat als je 3 + 2 = 5, dan 5 - 2 = 3. Dit betekent dat het kind de omkeerbaarheid van de handeling begrijpt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Conservatie

A

is het begrip dat bepaalde eigenschappen van objecten, zoals hoeveelheid, volume of massa, hetzelfde blijven, zelfs als hun vorm of uiterlijk verandert.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat als je een bol klei platdrukt tot een pannenkoekvorm, de hoeveelheid klei hetzelfde blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Transformatie

A

verwijst naar het proces waarbij de vorm of het uiterlijk van een object verandert, terwijl de hoeveelheid of massa hetzelfde blijft.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat als je water van een breed glas in een smal glas giet (transformatie), de hoeveelheid water hetzelfde blijft (conservatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Reversibiliteit

A

Het kind kan begrijpen dat acties omkeerbaar zijn.

Voorbeeld: Begrijpen dat als je een puzzel uit elkaar haalt, je deze weer in elkaar kunt zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Decentreren

A

Het kind kan meerdere aspecten van een situatie tegelijkertijd overwegen.

Voorbeeld: Begrijpen dat een persoon zowel een vader als een leraar kan zijn.

17
Q

Metalinguïstisch bewustzijn

A

Het bewustzijn van de eigenschappen en functies van taal.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat woorden kunnen rijmen en kan spelen met taal door rijmpjes te maken.

18
Q

Meervoudige intelligenties (Gardner)

A

Linguïstische intelligentie: Taalvaardigheid.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in schrijven en verhalen vertellen.

Logisch-mathematische intelligentie: Vaardigheid in wiskunde en logica.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in rekenen en probleemoplossing.

Ruimtelijke intelligentie: Vaardigheid in het visualiseren van objecten en ruimtes.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in tekenen en het bouwen van modellen.

Lichamelijk-kinesthetische intelligentie: Vaardigheid in lichaamsbeweging en fysieke activiteiten.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in sport en dans.

Muzikale intelligentie: Vaardigheid in muziek en ritme.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in zingen en het bespelen van instrumenten.

Interpersoonlijke intelligentie: Vaardigheid in het begrijpen en omgaan met anderen.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in samenwerken en communiceren.

Intrapersoonlijke intelligentie: Vaardigheid in zelfinzicht en zelfreflectie.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in het begrijpen van zijn eigen emoties en gedachten.

Naturalistische intelligentie: Vaardigheid in het begrijpen van de natuur en natuurlijke fenomenen.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in het herkennen van planten en dieren.

19
Q

Triarchische theorie van intelligentie (Sternberg),Analytische intelligentie

A

Vaardigheid in probleemoplossing en logisch redeneren.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in wiskundige puzzels.

20
Q

Triarchische theorie van intelligentie (Sternberg),Creatieve intelligentie

A

Vaardigheid in het bedenken van nieuwe ideeën en oplossingen.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in het verzinnen van verhalen.

21
Q

Triarchische theorie van intelligentie (Sternberg), Praktische intelligentie

A

Vaardigheid in het omgaan met alledaagse taken en situaties.

Voorbeeld: Een kind dat goed is in het organiseren van zijn schoolwerk en activiteiten.