hoorcollege 6 Flashcards

1
Q

Theory of Mind

A

is het vermogen om te begrijpen dat anderen hun eigen gedachten, gevoelens en perspectieven hebben die kunnen verschillen van die van jezelf. Dit vermogen ontwikkelt zich meestal rond de leeftijd van 4 tot 5 jaar.

Belang: Het helpt kinderen om sociale interacties te begrijpen en te navigeren, empathie te tonen en conflicten op te lossen.

Voorbeeld: Een kind begrijpt dat een vriend verdrietig kan zijn omdat hij zijn speelgoed kwijt is, zelfs als het kind zelf niet verdrietig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Morele ontwikkeling

A

kan worden beschreven aan de hand van de stadia van Kohlberg:

Preconventioneel niveau (tot ongeveer 9 jaar):

Stadium 1: Gehoorzaamheid en straf: Kinderen vermijden straf door zich aan regels te houden.

Voorbeeld: Een kind volgt de regels om niet gestraft te worden.

Stadium 2: Eigenbelang: Kinderen handelen uit eigenbelang en voor beloningen.

Voorbeeld: Een kind helpt een ander kind omdat het weet dat het daarvoor een beloning krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Speltypen en Eriksons ontwikkelingsstadia

A

Autonomie-versus-schaamte-en-twijfel (1-3 jaar):

Speltypen: Functioneel spel (eenvoudige, repetitieve activiteiten zoals schommelen) en constructief spel (bouwen met blokken).

Voorbeeld: Een kind bouwt een toren van blokken en voelt trots (autonomie) of schaamte als het mislukt.

Initiatief-versus-schuldgevoel (3-6 jaar):

Speltypen: Rollenspel (doen alsof) en sociaal spel (spelen met anderen).

Voorbeeld: Een kind speelt dokter en patiënt met een vriend en ontwikkelt initiatief door nieuwe rollen te verkennen, of schuldgevoel als het denkt dat het iets verkeerd doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zelfbeeld en zelfbesef

A

Zelfbeeld is hoe kinderen zichzelf zien, inclusief hun vaardigheden en eigenschappen. Zelfbesef is het bewustzijn van zichzelf als een apart individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Empathie en agressie

A

Empathie: Het vermogen om de emoties van anderen te begrijpen en te delen.

Ontwikkeling: Empathie ontwikkelt zich door sociale interacties en het observeren van emotionele reacties van anderen.

Voorbeeld: Een kind troost een vriend die gevallen is.

Agressie: Gedrag dat bedoeld is om anderen te schaden.

Ontwikkeling: Agressie kan voortkomen uit frustratie, imitatie van agressief gedrag, of een gebrek aan sociale vaardigheden.

Voorbeeld: Een kind slaat een ander kind om een speeltje te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Abstract modeling

A

Abstract modeling is het proces waarbij kinderen algemene regels en principes leren door het observeren van het gedrag van anderen.

Voorbeeld: Een kind ziet hoe een ouder beleefd “dank je wel” zegt en begint zelf ook beleefd te zijn in verschillende situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Instrumentele en relationele agressie

A

Instrumentele agressie: Agressie die wordt gebruikt om een direct doel te bereiken.

Voorbeeld: Een kind duwt een ander kind om een speeltje te krijgen.

Relationele agressie: Agressie die gericht is op het schaden van iemands sociale relaties.

Voorbeeld: Een kind verspreidt geruchten om een ander kind buiten een vriendengroep te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Parallel spel

A

Kinderen spelen naast elkaar zonder interactie.

Voorbeeld: Twee kinderen bouwen elk hun eigen toren van blokken zonder met elkaar te praten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Associatief spel

A

Kinderen spelen samen en delen materialen, maar hebben geen gemeenschappelijk doel.

Voorbeeld: Twee kinderen bouwen samen met blokken, maar maken elk hun eigen creatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coöperatief spel

A

Kinderen spelen samen met een gemeenschappelijk doel.

Voorbeeld: Een groep kinderen bouwt samen een kasteel van zand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Emotionele zelfregulatie

A

is het vermogen om je eigen emoties te beheersen en te reguleren.

Voorbeeld: Een kind dat boos is omdat het zijn speelgoed moet opruimen, kalmeert zichzelf door diep adem te halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functioneel en constructief spel

A

Functioneel spel: Eenvoudige, repetitieve activiteiten.

Voorbeeld: Een kind schommelt of rent rondjes.

Constructief spel: Spel waarbij kinderen iets bouwen of creëren.

Voorbeeld: Een kind bouwt een toren van blokken of maakt een tekening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Immanente rechtvaardigheid

A

is het geloof dat straf automatisch volgt op wangedrag.

Voorbeeld: Een kind denkt dat als het iets stouts doet, er automatisch iets slechts zal gebeuren, zoals vallen en zich bezeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Prosociaal gedrag

A

is gedrag dat bedoeld is om anderen te helpen.

Voorbeeld: Een kind helpt een vriend die gevallen is door hem op te tillen en te troosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vier theorieën over genderontwikkeling

A

Biologische theorie: Genderontwikkeling wordt beïnvloed door genetische en hormonale factoren.

Voorbeeld: Verschillen in testosteron- en oestrogeenniveaus beïnvloeden gedrag.

Psychoanalytische theorie (Freud): Genderontwikkeling vindt plaats door identificatie met de ouder van hetzelfde geslacht.

Voorbeeld: Een jongen identificeert zich met zijn vader en neemt mannelijke rolmodellen over.

Sociale leertheorie: Genderrollen worden geleerd door observatie en bekrachtiging.

Voorbeeld: Een meisje ziet haar moeder koken en wil ook koken.

Cognitieve ontwikkelingsbenadering (Kohlberg): Kinderen ontwikkelen een genderidentiteit door actief informatie te verwerken en te categoriseren.

Voorbeeld: Een kind leert dat het een jongen is en zoekt informatie over wat jongens doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Eriksons ontwikkelingsstadia

A

Autonomie-versus-schaamte-en-twijfel (1-3 jaar): Kinderen ontwikkelen een gevoel van onafhankelijkheid en zelfcontrole.

Voorbeeld: Een kind leert zelf naar het toilet te gaan en voelt trots (autonomie) of schaamte als het niet lukt.

Initiatief-versus-schuldgevoel (3-6 jaar): Kinderen beginnen initiatieven te nemen en nieuwe activiteiten te ondernemen.

Voorbeeld: Een kind organiseert een spel met vrienden en voelt initiatief of schuld als het denkt dat het iets verkeerd doet.