hoorcollege 2 Flashcards

1
Q

de vier principes van groei: Cephalocaudale principe

A

Groei begint bij het hoofd en beweegt naar beneden naar de rest van het lichaam.

Voorbeeld: Baby’s ontwikkelen eerst controle over hun hoofd en nek voordat ze leren zitten en lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de vier principes van groei: Proximodistale principe

A

Groei begint in het centrum van het lichaam en beweegt naar buiten toe.

Voorbeeld: Baby’s ontwikkelen eerst controle over hun romp en armen voordat ze fijne motoriek in hun handen en vingers ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de vier principes van groei: Principe van hiërarchische integratie

A

Eenvoudige vaardigheden ontwikkelen zich onafhankelijk en integreren later in complexere vaardigheden.

Voorbeeld: Een baby leert eerst grijpen en later deze vaardigheid combineren met het oppakken van objecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de vier principes van groei: Principe van de onafhankelijkheid van systemen

A

Verschillende lichaamssystemen ontwikkelen zich op verschillende tijdstippen en snelheden.

Voorbeeld: De groei van het zenuwstelsel kan sneller verlopen dan de groei van het spijsverteringsstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Dynamische systeemtheorie

A

De dynamische systeemtheorie stelt dat motorische ontwikkeling een proces is van zelforganisatie waarbij verschillende systemen (zoals spieren, zenuwen en omgeving) samenwerken om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen.

Voorbeeld: Leren lopen is niet alleen afhankelijk van spierkracht, maar ook van balans, coördinatie en motivatie. Een kind leert lopen door te experimenteren met verschillende bewegingen en aanpassingen te maken op basis van feedback uit de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reflexen en hun (oorspronkelijke) functie

A

Zuigreflex: Helpt baby’s om te zuigen en te drinken.

Grijpreflex: Zorgt ervoor dat baby’s objecten vastpakken, wat belangrijk is voor latere motorische ontwikkeling.

Moro-reflex: Een schrikreactie waarbij de baby de armen spreidt en weer naar zich toe trekt, mogelijk een overlevingsmechanisme om zich vast te klampen aan de moeder.

Stapreflex: Wanneer de voeten van een baby een oppervlak raken, lijkt het alsof ze stappen zetten, wat een voorloper is van lopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

interactionele benadering

A

Deze benadering benadrukt dat zintuiglijke ervaringen en interacties met de omgeving cruciaal zijn voor de ontwikkeling. Bijvoorbeeld, door te spelen met verschillende texturen en geluiden, leren kinderen hun zintuigen te verfijnen en te integreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Motorische ontwikkeling

A

Vygotski geloofde dat kinderen motorische vaardigheden ontwikkelen door middel van sociale interacties en begeleiding van volwassenen (scaffolding).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychosociale ontwikkeling

A

Hij stelde dat kinderen leren door middel van gezamenlijke activiteiten en dat taal een cruciale rol speelt in het internaliseren van nieuwe vaardigheden en kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Belang van spel en beweging

A

Spel en fysieke activiteit zijn essentieel voor de ontwikkeling van motorische vaardigheden, sociale interactie, en cognitieve groei. Ze helpen kinderen om hun lichaam te verkennen, zelfvertrouwen op te bouwen en sociale vaardigheden te ontwikkelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gevaren van fysieke inactiviteit

A

Gebrek aan beweging kan leiden tot gezondheidsproblemen zoals obesitas, verminderde spierontwikkeling, en sociale isolatie. Het kan ook de cognitieve en emotionele ontwikkeling negatief beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Plasticiteit

A

Het vermogen van de hersenen om zich aan te passen en te veranderen als reactie op ervaring.

Voorbeeld: Na een hersenletsel kunnen andere delen van de hersenen functies overnemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Scaffolding

A

Ondersteuning die een volwassene biedt aan een kind om een taak te volbrengen die het kind nog niet zelfstandig kan uitvoeren.

Voorbeeld: Een ouder helpt een kind bij het bouwen van een puzzel door aanwijzingen te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zone van naaste ontwikkeling

A

Het verschil tussen wat een kind zelfstandig kan doen en wat het kan doen met hulp van een volwassene of meer bekwame leeftijdsgenoot.

Voorbeeld: Een kind kan zelfstandig eenvoudige sommen oplossen, maar heeft hulp nodig bij complexere wiskundige problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Perceptuele schematisering

A

Het vermogen om tegelijkertijd het geheel en de afzonderlijke delen van een object waar te nemen.

Voorbeeld: Een kind kan een tekening van een huis zien als een geheel, maar ook de afzonderlijke onderdelen zoals ramen en deuren herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Affordances

A

De mogelijkheden voor actie die een bepaalde omgeving of object biedt.

Voorbeeld: Een stoel biedt de mogelijkheid om op te zitten.

17
Q

Bayley scales of infant development

A

Een reeks gestandaardiseerde tests die de ontwikkeling van baby’s en jonge kinderen beoordelen op verschillende gebieden zoals motoriek, taal en sociale vaardigheden.

18
Q

Mijlpalen in de fijne motoriek

A

Specifieke vaardigheden die kinderen op bepaalde leeftijden ontwikkelen, zoals het grijpen van objecten of het tekenen van vormen.

19
Q

Mijlpalen motorische ontwikkelingen

A

Specifieke vaardigheden die kinderen op bepaalde leeftijden ontwikkelen, zoals rollen, zitten, kruipen en lopen.

20
Q

Multimodale benadering van perceptie

A

Het idee dat informatie uit verschillende zintuigen geïntegreerd wordt om een coherent beeld van de wereld te vormen.

Voorbeeld: Een kind gebruikt zowel zicht als aanraking om een object te herkennen.