hoorcollege 6 Flashcards
Recapitulatie
Recapitulatie
Epistemologie: rationalisme vs. empirisme.
Wetenschapsfilosofie: rationalisme vs. empirisme. De vraag waar kennis vandaan komt, staat
niet meer erg centraal. Want kennis komt vanuit de wetenschap. De vraag is nu: wat is
wetenschap?
Demarcatiecriterium: niet gevonden, hoewel falsifieerbaarheid wel een eerste
boedelscheiding oplevert (maar uiteindelijk niet sterk genoeg is).
Vraag: Moeten we de zoektocht naar een demarcatiecriterium misschien maar opgeven?
Constructivisme en relativisme (gaat over feiten)
Constructivisme en relativisme (gaat over feiten)
Constructivisme: de waarneming is theoriegeladen. Wij construeren de feiten, afhankelijk
van onze theorieën die we hebben. Dus met de theorie die we gebruiken, construeren we de
feiten. We maken dus zelf de feiten. Feiten worden dus subjectief; zijn afhankelijk van jouw
theorieën. Doordat de feiten subjectief zijn, maken we de werkelijkheid zelf; wij construeren
de werkelijkheid zelf. Als jouw theorie verandert, veranderen ook de feiten mee, want deze
zijn afhankelijk van de theorie.
“[R]eality becomes our own construction. When our theories change, what we consider to
be the facts that makes up reality changes with them.” (EH: 247)
Je hebt geen neutrale toegang tot de feiten (empirisme), maar je hebt theorie nodig om het te
kunnen interpreteren. Afhankelijk van de theorie die je hebt, neem je iets anders waar.
Om vast te stellen wat je ziet, moet je objectieve toegang hebben tot de feiten. Dit kan niet
volgens de constructivisten. Als je iets waarneemt, is dat altijd met behulp van theorie. Je hebt
dus geen objectieve toegang tot de feiten.
HD: Dit kan je zien als een beeld van de werkelijkheid (nog steeds zijn er dan objectieve
feiten), maar wordt vaker veel sterker geïnterpreteerd. Aangezien je anders nog steeds
toegang hebt tot deze feiten, en dat is niet zo.
Relativisme
Relativisme (gaat over waarheid)
Constructivisme impliceert relativisme (en andersom).
Relativisme: de waarheid van zinnen is afhankelijk van de feiten (dit zagen we al bij
Wittgenstein I). De feiten zijn hier geconstrueerd. Afhankelijk van je constructie, heb je dus
andere zinnen die waar zijn. De waarheid verandert dus met de constructie die je hebt.
“If one accepts constructivism, „reality‟ and „truth‟ are no longer to be taken at face value.
[…] What is true about the world changes with different groups or individuals in different
periods.” (EH: 247)
Als groep 1 een theorie heeft dat dit plaatje een foto van Darwin is (m.a.w. ze hebben een
theorie die construeert dat het een feit is dat dit een plaatje van Darwin is), dan is relatief
daaraan de zin “Dit is een foto van Darwin” waar en de zin “Dit is een foto van Dennett”
onwaar. Relatief aan die constructie (aan die feiten) is de zin “dit is een foto van Darwin”
waar.
Waarheid is nog steeds de correspondentie van de zin met de feiten, alleen de feiten zijn nu
subjectief; ze veranderen met de persoon.
Constructivisme en relativisme impliceren elkaar
Constructivisme en relativisme impliceren elkaar
Constructivisme (de bewering dat feiten afhankelijk zijn van theorieën) impliceert dus
relativisme (waarheid is afhankelijk van de constructie).
En andersom: Als je stelt dat waarheid van een zin of theorie afhankelijk is van een de
constructie van de werkelijkheid, impliceert dat evident constructivisme.
Relativisme & constructivisme zijn geïnspireerd door Wittgenstein II.
Verschil Wittgenstein I en II
Verschil Wittgenstein I en II
Wittgenstein I: Tractatus. Hij houdt op met filosofie: je kunt alleen maar zinnige dingen
zeggen in de wetenschap en niet over het hogere, metafysische. Hij heeft dit project alleen
opgezet omdat hij hierover juist zinvolle dingen wilde zeggen, maar dit bleek niet te kunnen. Wittgenstein II: Philosophical Investigations. Hij doceerde in Cambridge. Wittgenstein I: de betekenis van een woord is afhankelijk van de referentie (picture theory of
meaning - meaning is reference). Woorden krijgen hun betekenis door verwijzingen.
Betekenis is afhankelijk van de verwijzing. Het woord “stoel” heeft betekenis, omdat we naar
een stoel wijzen. Zo leren bijv. kinderen de taal. Het concept stoel is dus een soort van
afbeelding van de werkelijkheid. Probleem: een hele hoop woorden hebben geen betekenis,
omdat ze nergens naar verwijzen.
Wittgenstein II: de betekenis van een woord is afhankelijk van de context; een taalspel.
Wat betekent het woord “God”? (meaning is use). Betekenis is afhankelijk van hoe het in een
bepaalde context (taalspel/levensvorm) gebruikt wordt. Misschien is het binnen de
wetenschap wel betekenisloos, maar niet voor de mensen die op zondag in de kerk zitten.
Taalspelen kennen publieke regels
Taalspelen kennen publieke regels
Taal heeft publiek toegankelijke regels. Je kunt tegen mensen zeggen dat ze iets verkeerds
gebruiken. Wittgenstein breekt met de traditie dat privétaal mogelijk is. Privétaal kan ex
hypothesi slechts door één persoon begrepen worden. Privétaal kun je niet leren; jij bent de
enige die begrijpt wat jouw woorden betekenen.
Twee vragen:
1.Wie hielden dat voor mogelijk? In ieder geval een aantal empiristen.
2.Is privé-taal plausibel? WII: Nee.
Een empiristisch argument voor privétaal
Een empiristisch argument voor privétaal
Premisse 1: betekenis is afhankelijk van referentie (WI).
Premisse 2: psychologische termen verwijzen naar / refereren aan subjectieve toestanden.
Premisse 3: inverted spectrum (omgekeerde spectrum); gaat over kleuren.
Herinnering Locke: kleuren bestaan helemaal niet (secundaire eigenschappen), maar
kleurervaringen wel.
Conclusie: alleen ik weet waar mijn psychologische termen (en woorden) naar verwijzen
(“oranje”, “pijn”). Ze verwijzen naar interne mentale toestanden. We kunnen nooit van elkaar
achterhalen wat de ander ziet etc.
Privé-taal volgt dus uit [1] deze premissen & [2] ervaring als bron van kennis: geldt het dan
niet ook voor alle termen? Je weet alleen dat jouw termen naar de ervaring verwijzen, want
we weten bijv. niet zeker dat de stoelen waarnaar we verwijzen echt bestaan.
Waarom gaat Wittgenstein hier tegenin?
Maar als het zo is dat kleur een secundaire eigenschap is: dan kun je niet weten wat een ander
ervaart. Je weet niet of de andere persoon hetzelfde ervaart bij hetzelfde object.
Dan is wat iemand ervaart als hij / zij een rode brandweerauto ziet dus afhankelijk van de
fysische make-up van die persoon.
Verwarrend
Verwarrend
HD: Het argument dat volgt staat traditioneel bekend als “Wittgenstein‟s private language
argument”, wat suggereert dat hij voor een privétaal pleit, maar hij pleit er juist tegen.
Zelfs bij meaning is use, zijn er publieke regels. Regels moeten publiek toegankelijk zijn. Je
moet toch kunnen zeggen dat iemand een woord verkeerd gebruikt.
Je hebt bijv. grammaticale regels, logische regels en regels m.b.t. (algemene) constantheid
van je woordgebruik.Maar als meaning is use, dan mag je toch de betekenis van de woorden veranderen als jij dat
wil. Hoe ver kan jij de betekenis van jouw woorden veranderen? Ben jij echt de gene die de
baas is over wat jouw woorden betekenen.
Als je meaning-is-use serieus neemt, dan bepaal jij niet in je eentje wat de betekenis van een
bepaald woord is, want dan zou je telkens de betekenis van de woorden veranderen en wordt
dan onbegrijpelijk voor jezelf.
Cf. Alice in discussie met Humpty Dumpty. Humpty Dumpty zegt dat hij de betekenis van
woorden bepaald. Alice vraagt zich af of dit mag.
Je kunt de betekenis van je woorden niet continue veranderen. Je wilt tegen andere mensen
zeggen dat ze een regel verkeerd gebruiken, maar dit moet je ook van jezelf kunnen doen (of
je vroegere zelf). Anders kun je van jezelf niet meer zeggen dat je fouten maakt.
Woorden krijgen betekenis door het gebruik in een bepaalde context. De context is mede
bepalend voor de betekenis.
Conclusies
Conclusies
Jij bepaalt niet in je eentje wat de betekenis van een bepaald woord is.
Als regels radicaal veranderbaar zijn, zou je jezelf niet meer begrijpen (dagboek);
m.a.w. er kan geen privé-taal zijn.
Taalspel omvat meer dan taal (maar taal is wel deel van de context). Je hebt de
buitenwereld nodig om te begrijpen wat een woord betekent (levensvorm).
Als je het hebt over het taalspel van de wetenschap: de wereld is waar als het
correspondeert met de objectieve feiten. Een zin die woorden bevat waarvan je niet
kan vaststellen of ze naar de feiten verwijzen of niet, is betekenisloos. Bijv. God. In
het taalspel van de katholieke kerk betekent het woord God echter wel iets.
Vraag: Was WII een relativist? Zijn de taalspelen nu de contexten waarin verschillende feiten
geconstrueerd worden, waardoor de zinnen verschillende waarheidswaarde krijgen?
Dat is niet duidelijk, maar relativisten zijn wel met zijn notie “taalspel” aan de haal gegaan.
We hebben bewijs om aan te nemen van niet: hij stelt dat alle regels van alle taalspelen zijn
altijd publiek toegankelijk. Als de regels van bijv. het katholieke taalspel publiek toegankelijk
zijn, dan kan iemand anders ook dat taalspel leren.
Thomas Kuhn over paradigmawisselingen
Thomas Kuhn over paradigmawisselingen
Thomas Kuhn geeft in feite de zoektocht naar een demarcatiecriterium op. Kuhn is een
constructivist en een relativist. Kuhn is geïnspireerd door Wittgenstein II, maar neemt zijn
terminologie (taalspelen) niet over.
1949 promoveert Kuhn aan Harvard in natuurkunde. Alle voorbeelden die hij gebruikt, komen
uit de natuurkunde. 1949-1979: wetenschapshistoricus in Harvard & California. 1979-1996:
wetenschapshistoricus & filosoof in Boston.
Beschrijving van de wetenschap
Beschrijving van de wetenschap
De LP & Popper wilden een demarcatiecriterium: een norm waar wetenschappers zich aan
moeten houden (normatief). Het project om een demarcatiecriterium te vinden lijkt te zijn
mislukt. Kuhn geeft ons dus niet nog een demarcatiecriterium (EH: 251).
Kuhn wil beschrijven hoe wetenschap zich ontwikkelt: hoe komen wetenschappelijke
theorieën tot stand? (descriptief). Je beschrijft hoe binnen een wetenschap dingen
veranderen/ontwikkelen. Je denkt na over hoe wetenschappelijke theorieën tot stand komen. Zonder theorie is er enkel chaos van verschijnselen. We hebben dus een theorie nodig die de
zaak ordent en aangeeft welke verschijnselen voor ons van belang zijn. Zo‟n theorie is een
paradigma (Cf. WII - taalspel). Het gaat om wetenschappelijke paradigma‟s.
Voorbeelden paradigma‟s: de Ptolomaeïsche astronomie, Copernicaanse astronomie; Newtons
mechanica, Darwins evolutieleer.
Voorbeeld paradigma: Newtons mechanica
Voorbeeld paradigma: Newtons mechanica
Aanname van Newton (werd geaccepteerd gedurende de hele 19e eeuw) – waarbij
aangenomen werd:
De hele natuur moet worden verklaard als een mechanisch systeem waarvan de werking
onderhevig is aan alle krachten en dat gehoorzaamt aan de bewegingswetten van Newton.
Met dit paradigma, gaan natuurkundigen dan aan de slag.
Schema verandering in de wetenschap
Schema verandering in de wetenschap
Kuhn is geïnteresseerd in de verandering van wetenschap. Men kan Kuhns beeld van de
verandering van wetenschap, samenvatten in het volgende schema:
0: Voorwetenschappelijke periode. Dit is een ongeorganiseerde verscheidenheid aan
activiteiten. Er is nog geen structuur, geen educatief verband of activiteit die de naam
“wetenschap” zou verdienen.
1: Paradigma (normale wetenschap): er wordt een paradigma geaccepteerd en er ontstaat dan
een normale wetenschap.
2: Vertrouwenscrisis: mensen vertrouwen het paradigma niet meer.
3: Revolutie: je moet van paradigma veranderen.
4: Nieuw paradigma (normale wetenschap; 1 dus, totdat er weer een crisis komt)
Het schema herhaalt zich steeds.
Normal & abnormal science
1. Normal science
Normal & abnormal science
1. Normal science
Paradigma geaccepteerd.
“Normal science, the activity in which most scientists inevitably spend almost all their
time, is predicated on the assumption that the scientific community knows what the
world is like.” (1962: 5)
Dit is geen gebrek aan kritisch vermogen, maar een teken van volwassenheid. Er
worden echt successen behaald; er komen voorspellingen uit. Maar wetenschap is
nooit af. Het paradigma is nooit sluitend: er zijn altijd anomaliën: dingen die buiten de
wet vallen; onregelmatigheden (dingen die niet passen in je theorie).
“Mopping-up operations are what engage most scientists throughout their careers.
They constitute what I am calling normal science.” (1962: 24)
Wetenschappers gaan kijken hoe ze die anomalieën op kunnen lossen.
Voorbeeld: Newton ging voorbij aan weerstand. Natuurkundigen gaan kijken hoe ze
weerstand in de theorie krijgen. Daar werkten anderen dus aan: Euler, Lagrange,
Laplace, Gauss.
Als je een anomalie oplost, dan heb je voortuitgang in de wetenschap. Vooruitgang in
normal science: oplossen puzzels.
Wetenschappelijke boeken dienen voor: [1] onderwijs; [2] overtuiging (kijk, zo werkt
het!) (toch dogmatisme dus!). Je mag wel kritisch zijn, maar je mag het er niet mee
oneens zijn.
- Abnormal science
Natuurkunde van Aristoteles was wetenschappelijk: “Out-of-date theories are not in
principle unscientific because they have been discarded.” (1962: 2-3). Het wil niet
zeggen dat dit geen wetenschap meer is, je accepteert ze alleen niet meer.
Maar dan sluiten sommige paradigma‟s elkaar uit (aarde plat, aarde rond). Dit kan niet
tegelijkertijd geaccepteerd worden.
Is de overgang van paradigma1 naar paradigma2 een geleidelijk proces of een breuk?
Kuhn: een radicale breuk. Hij noemt dit een wetenschappelijke revolutie: een
paradigma-shift.
Wanneer treed een paradigmawisseling op? Wanneer er te veel anomalieën zijn, te
veel problemen met de theorie ⇒ vertrouwenscrisis (je vertrouwt je paradigma niet
meer). De crisis is begin van abnormal science. Als jouw paradigma niet langer meer
wordt geaccepteerd, dan kun je hem niet zomaar weggooien (dit is contra Popper). Als
je het weggooit, heb je dus geen wetenschap meer.
Vraag: Hoe sluit je die periode af?
1. Terug (problemen opgelost). Als dit lukt, heb je het vertrouwen in het
paradigma weer hersteld.
2. Een wetenschappelijke revolutie. De revolutie kan pas bestaan zodra er een
nieuw paradigma is. Je kan pas een paradigma weggooien als je een
alternatief hebt.
Verergering crisis
Een crisis verergert zich als er een nieuw paradigma ontstaat. Dat ontstaat
vaak bij iemand die van de crisis doordrongen is “midden in de nacht,”.
Een nieuw paradigma is niet verenigbaar met een oud paradigma – het is
een rivaal. Het is een alternatief dat zegt dat de wereld anders in elkaar zit.