hoorcollege 6 Flashcards

1
Q

Recapitulatie

A

Recapitulatie
Epistemologie: rationalisme vs. empirisme.
Wetenschapsfilosofie: rationalisme vs. empirisme. De vraag waar kennis vandaan komt, staat
niet meer erg centraal. Want kennis komt vanuit de wetenschap. De vraag is nu: wat is
wetenschap?
Demarcatiecriterium: niet gevonden, hoewel falsifieerbaarheid wel een eerste
boedelscheiding oplevert (maar uiteindelijk niet sterk genoeg is).
Vraag: Moeten we de zoektocht naar een demarcatiecriterium misschien maar opgeven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Constructivisme en relativisme (gaat over feiten)

A

Constructivisme en relativisme (gaat over feiten)
Constructivisme: de waarneming is theoriegeladen. Wij construeren de feiten, afhankelijk
van onze theorieën die we hebben. Dus met de theorie die we gebruiken, construeren we de
feiten. We maken dus zelf de feiten. Feiten worden dus subjectief; zijn afhankelijk van jouw
theorieën. Doordat de feiten subjectief zijn, maken we de werkelijkheid zelf; wij construeren
de werkelijkheid zelf. Als jouw theorie verandert, veranderen ook de feiten mee, want deze
zijn afhankelijk van de theorie.
“[R]eality becomes our own construction. When our theories change, what we consider to
be the facts that makes up reality changes with them.” (EH: 247)
Je hebt geen neutrale toegang tot de feiten (empirisme), maar je hebt theorie nodig om het te
kunnen interpreteren. Afhankelijk van de theorie die je hebt, neem je iets anders waar.
Om vast te stellen wat je ziet, moet je objectieve toegang hebben tot de feiten. Dit kan niet
volgens de constructivisten. Als je iets waarneemt, is dat altijd met behulp van theorie. Je hebt
dus geen objectieve toegang tot de feiten.
HD: Dit kan je zien als een beeld van de werkelijkheid (nog steeds zijn er dan objectieve
feiten), maar wordt vaker veel sterker geïnterpreteerd. Aangezien je anders nog steeds
toegang hebt tot deze feiten, en dat is niet zo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Relativisme

A

Relativisme (gaat over waarheid)
Constructivisme impliceert relativisme (en andersom).
Relativisme: de waarheid van zinnen is afhankelijk van de feiten (dit zagen we al bij
Wittgenstein I). De feiten zijn hier geconstrueerd. Afhankelijk van je constructie, heb je dus
andere zinnen die waar zijn. De waarheid verandert dus met de constructie die je hebt.
“If one accepts constructivism, „reality‟ and „truth‟ are no longer to be taken at face value.
[…] What is true about the world changes with different groups or individuals in different
periods.” (EH: 247)
Als groep 1 een theorie heeft dat dit plaatje een foto van Darwin is (m.a.w. ze hebben een
theorie die construeert dat het een feit is dat dit een plaatje van Darwin is), dan is relatief
daaraan de zin “Dit is een foto van Darwin” waar en de zin “Dit is een foto van Dennett”
onwaar. Relatief aan die constructie (aan die feiten) is de zin “dit is een foto van Darwin”
waar.
Waarheid is nog steeds de correspondentie van de zin met de feiten, alleen de feiten zijn nu
subjectief; ze veranderen met de persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Constructivisme en relativisme impliceren elkaar

A

Constructivisme en relativisme impliceren elkaar
Constructivisme (de bewering dat feiten afhankelijk zijn van theorieën) impliceert dus
relativisme (waarheid is afhankelijk van de constructie).
En andersom: Als je stelt dat waarheid van een zin of theorie afhankelijk is van een de
constructie van de werkelijkheid, impliceert dat evident constructivisme.
Relativisme & constructivisme zijn geïnspireerd door Wittgenstein II.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verschil Wittgenstein I en II

A

Verschil Wittgenstein I en II
Wittgenstein I: Tractatus. Hij houdt op met filosofie: je kunt alleen maar zinnige dingen
zeggen in de wetenschap en niet over het hogere, metafysische. Hij heeft dit project alleen
opgezet omdat hij hierover juist zinvolle dingen wilde zeggen, maar dit bleek niet te kunnen. Wittgenstein II: Philosophical Investigations. Hij doceerde in Cambridge. Wittgenstein I: de betekenis van een woord is afhankelijk van de referentie (picture theory of
meaning - meaning is reference). Woorden krijgen hun betekenis door verwijzingen.
Betekenis is afhankelijk van de verwijzing. Het woord “stoel” heeft betekenis, omdat we naar
een stoel wijzen. Zo leren bijv. kinderen de taal. Het concept stoel is dus een soort van
afbeelding van de werkelijkheid. Probleem: een hele hoop woorden hebben geen betekenis,
omdat ze nergens naar verwijzen.
Wittgenstein II: de betekenis van een woord is afhankelijk van de context; een taalspel.
Wat betekent het woord “God”? (meaning is use). Betekenis is afhankelijk van hoe het in een
bepaalde context (taalspel/levensvorm) gebruikt wordt. Misschien is het binnen de
wetenschap wel betekenisloos, maar niet voor de mensen die op zondag in de kerk zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Taalspelen kennen publieke regels

A

Taalspelen kennen publieke regels
Taal heeft publiek toegankelijke regels. Je kunt tegen mensen zeggen dat ze iets verkeerds
gebruiken. Wittgenstein breekt met de traditie dat privétaal mogelijk is. Privétaal kan ex
hypothesi slechts door één persoon begrepen worden. Privétaal kun je niet leren; jij bent de
enige die begrijpt wat jouw woorden betekenen.
Twee vragen:
1.Wie hielden dat voor mogelijk? In ieder geval een aantal empiristen.
2.Is privé-taal plausibel? WII: Nee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een empiristisch argument voor privétaal

A

Een empiristisch argument voor privétaal
Premisse 1: betekenis is afhankelijk van referentie (WI).
Premisse 2: psychologische termen verwijzen naar / refereren aan subjectieve toestanden.
Premisse 3: inverted spectrum (omgekeerde spectrum); gaat over kleuren.
Herinnering Locke: kleuren bestaan helemaal niet (secundaire eigenschappen), maar
kleurervaringen wel.
Conclusie: alleen ik weet waar mijn psychologische termen (en woorden) naar verwijzen
(“oranje”, “pijn”). Ze verwijzen naar interne mentale toestanden. We kunnen nooit van elkaar
achterhalen wat de ander ziet etc.
Privé-taal volgt dus uit [1] deze premissen & [2] ervaring als bron van kennis: geldt het dan
niet ook voor alle termen? Je weet alleen dat jouw termen naar de ervaring verwijzen, want
we weten bijv. niet zeker dat de stoelen waarnaar we verwijzen echt bestaan.
Waarom gaat Wittgenstein hier tegenin?
Maar als het zo is dat kleur een secundaire eigenschap is: dan kun je niet weten wat een ander
ervaart. Je weet niet of de andere persoon hetzelfde ervaart bij hetzelfde object.
Dan is wat iemand ervaart als hij / zij een rode brandweerauto ziet dus afhankelijk van de
fysische make-up van die persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verwarrend

A

Verwarrend
HD: Het argument dat volgt staat traditioneel bekend als “Wittgenstein‟s private language
argument”, wat suggereert dat hij voor een privétaal pleit, maar hij pleit er juist tegen.
Zelfs bij meaning is use, zijn er publieke regels. Regels moeten publiek toegankelijk zijn. Je
moet toch kunnen zeggen dat iemand een woord verkeerd gebruikt.
Je hebt bijv. grammaticale regels, logische regels en regels m.b.t. (algemene) constantheid
van je woordgebruik.Maar als meaning is use, dan mag je toch de betekenis van de woorden veranderen als jij dat
wil. Hoe ver kan jij de betekenis van jouw woorden veranderen? Ben jij echt de gene die de
baas is over wat jouw woorden betekenen.
Als je meaning-is-use serieus neemt, dan bepaal jij niet in je eentje wat de betekenis van een
bepaald woord is, want dan zou je telkens de betekenis van de woorden veranderen en wordt
dan onbegrijpelijk voor jezelf.
Cf. Alice in discussie met Humpty Dumpty. Humpty Dumpty zegt dat hij de betekenis van
woorden bepaald. Alice vraagt zich af of dit mag.
Je kunt de betekenis van je woorden niet continue veranderen. Je wilt tegen andere mensen
zeggen dat ze een regel verkeerd gebruiken, maar dit moet je ook van jezelf kunnen doen (of
je vroegere zelf). Anders kun je van jezelf niet meer zeggen dat je fouten maakt.
Woorden krijgen betekenis door het gebruik in een bepaalde context. De context is mede
bepalend voor de betekenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Conclusies

A

Conclusies
Jij bepaalt niet in je eentje wat de betekenis van een bepaald woord is.
 Als regels radicaal veranderbaar zijn, zou je jezelf niet meer begrijpen (dagboek);
m.a.w. er kan geen privé-taal zijn.
 Taalspel omvat meer dan taal (maar taal is wel deel van de context). Je hebt de
buitenwereld nodig om te begrijpen wat een woord betekent (levensvorm).
Als je het hebt over het taalspel van de wetenschap: de wereld is waar als het
correspondeert met de objectieve feiten. Een zin die woorden bevat waarvan je niet
kan vaststellen of ze naar de feiten verwijzen of niet, is betekenisloos. Bijv. God. In
het taalspel van de katholieke kerk betekent het woord God echter wel iets.
Vraag: Was WII een relativist? Zijn de taalspelen nu de contexten waarin verschillende feiten
geconstrueerd worden, waardoor de zinnen verschillende waarheidswaarde krijgen?
Dat is niet duidelijk, maar relativisten zijn wel met zijn notie “taalspel” aan de haal gegaan.
We hebben bewijs om aan te nemen van niet: hij stelt dat alle regels van alle taalspelen zijn
altijd publiek toegankelijk. Als de regels van bijv. het katholieke taalspel publiek toegankelijk
zijn, dan kan iemand anders ook dat taalspel leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Thomas Kuhn over paradigmawisselingen

A

Thomas Kuhn over paradigmawisselingen
Thomas Kuhn geeft in feite de zoektocht naar een demarcatiecriterium op. Kuhn is een
constructivist en een relativist. Kuhn is geïnspireerd door Wittgenstein II, maar neemt zijn
terminologie (taalspelen) niet over.
1949 promoveert Kuhn aan Harvard in natuurkunde. Alle voorbeelden die hij gebruikt, komen
uit de natuurkunde. 1949-1979: wetenschapshistoricus in Harvard & California. 1979-1996:
wetenschapshistoricus & filosoof in Boston.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijving van de wetenschap

A

Beschrijving van de wetenschap
De LP & Popper wilden een demarcatiecriterium: een norm waar wetenschappers zich aan
moeten houden (normatief). Het project om een demarcatiecriterium te vinden lijkt te zijn
mislukt. Kuhn geeft ons dus niet nog een demarcatiecriterium (EH: 251).
Kuhn wil beschrijven hoe wetenschap zich ontwikkelt: hoe komen wetenschappelijke
theorieën tot stand? (descriptief). Je beschrijft hoe binnen een wetenschap dingen
veranderen/ontwikkelen. Je denkt na over hoe wetenschappelijke theorieën tot stand komen. Zonder theorie is er enkel chaos van verschijnselen. We hebben dus een theorie nodig die de
zaak ordent en aangeeft welke verschijnselen voor ons van belang zijn. Zo‟n theorie is een
paradigma (Cf. WII - taalspel). Het gaat om wetenschappelijke paradigma‟s.
Voorbeelden paradigma‟s: de Ptolomaeïsche astronomie, Copernicaanse astronomie; Newtons
mechanica, Darwins evolutieleer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorbeeld paradigma: Newtons mechanica

A

Voorbeeld paradigma: Newtons mechanica
Aanname van Newton (werd geaccepteerd gedurende de hele 19e eeuw) – waarbij
aangenomen werd:
De hele natuur moet worden verklaard als een mechanisch systeem waarvan de werking
onderhevig is aan alle krachten en dat gehoorzaamt aan de bewegingswetten van Newton.
Met dit paradigma, gaan natuurkundigen dan aan de slag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Schema verandering in de wetenschap

A

Schema verandering in de wetenschap
Kuhn is geïnteresseerd in de verandering van wetenschap. Men kan Kuhns beeld van de
verandering van wetenschap, samenvatten in het volgende schema:
0: Voorwetenschappelijke periode. Dit is een ongeorganiseerde verscheidenheid aan
activiteiten. Er is nog geen structuur, geen educatief verband of activiteit die de naam
“wetenschap” zou verdienen.
1: Paradigma (normale wetenschap): er wordt een paradigma geaccepteerd en er ontstaat dan
een normale wetenschap.
2: Vertrouwenscrisis: mensen vertrouwen het paradigma niet meer.
3: Revolutie: je moet van paradigma veranderen.
4: Nieuw paradigma (normale wetenschap; 1 dus, totdat er weer een crisis komt)
Het schema herhaalt zich steeds.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Normal & abnormal science

1. Normal science

A

Normal & abnormal science
1. Normal science
Paradigma geaccepteerd.
“Normal science, the activity in which most scientists inevitably spend almost all their
time, is predicated on the assumption that the scientific community knows what the
world is like.” (1962: 5)
Dit is geen gebrek aan kritisch vermogen, maar een teken van volwassenheid. Er
worden echt successen behaald; er komen voorspellingen uit. Maar wetenschap is
nooit af. Het paradigma is nooit sluitend: er zijn altijd anomaliën: dingen die buiten de
wet vallen; onregelmatigheden (dingen die niet passen in je theorie).
“Mopping-up operations are what engage most scientists throughout their careers.
They constitute what I am calling normal science.” (1962: 24)
Wetenschappers gaan kijken hoe ze die anomalieën op kunnen lossen.
Voorbeeld: Newton ging voorbij aan weerstand. Natuurkundigen gaan kijken hoe ze
weerstand in de theorie krijgen. Daar werkten anderen dus aan: Euler, Lagrange,
Laplace, Gauss.
Als je een anomalie oplost, dan heb je voortuitgang in de wetenschap. Vooruitgang in
normal science: oplossen puzzels.
Wetenschappelijke boeken dienen voor: [1] onderwijs; [2] overtuiging (kijk, zo werkt
het!) (toch dogmatisme dus!). Je mag wel kritisch zijn, maar je mag het er niet mee
oneens zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
  1. Abnormal science
A

Natuurkunde van Aristoteles was wetenschappelijk: “Out-of-date theories are not in
principle unscientific because they have been discarded.” (1962: 2-3). Het wil niet
zeggen dat dit geen wetenschap meer is, je accepteert ze alleen niet meer.
Maar dan sluiten sommige paradigma‟s elkaar uit (aarde plat, aarde rond). Dit kan niet
tegelijkertijd geaccepteerd worden.
Is de overgang van paradigma1 naar paradigma2 een geleidelijk proces of een breuk?
Kuhn: een radicale breuk. Hij noemt dit een wetenschappelijke revolutie: een
paradigma-shift.
Wanneer treed een paradigmawisseling op? Wanneer er te veel anomalieën zijn, te
veel problemen met de theorie ⇒ vertrouwenscrisis (je vertrouwt je paradigma niet
meer). De crisis is begin van abnormal science. Als jouw paradigma niet langer meer
wordt geaccepteerd, dan kun je hem niet zomaar weggooien (dit is contra Popper). Als
je het weggooit, heb je dus geen wetenschap meer.
Vraag: Hoe sluit je die periode af?
1. Terug (problemen opgelost). Als dit lukt, heb je het vertrouwen in het
paradigma weer hersteld.
2. Een wetenschappelijke revolutie. De revolutie kan pas bestaan zodra er een
nieuw paradigma is. Je kan pas een paradigma weggooien als je een
alternatief hebt.
Verergering crisis
Een crisis verergert zich als er een nieuw paradigma ontstaat. Dat ontstaat
vaak bij iemand die van de crisis doordrongen is “midden in de nacht,”.
Een nieuw paradigma is niet verenigbaar met een oud paradigma – het is
een rivaal. Het is een alternatief dat zegt dat de wereld anders in elkaar zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voorbeeld revoluties (?) – de veranderingen in de astronomie

A

Voorbeeld revoluties (?) – de veranderingen in de astronomie
Ontstaan astronomie (oudste wetenschap):
Als men het land gaat bewerken worden de seizoenen belangrijk en gebruikt men de
regelmaat van de stand van de hemellichamen als kalender. Men was in ieder geval echt van
mening dat de aarde plat was. Mensen gaan samenwerken en er ontstaat een paradigma over
hoe de wereld in elkaar zit.
Kalender
Stonehenge (Salisbury) is waarschijnlijk een astronomische kalender (de “heelstone” geeft
aan waar de zon opkomt op “Midsummer‟s Day” (21 juni);
Volgens Gerald Hawkins zijn er veel van dit soort data die corresponderen met de lijnen
gevormd door de stenen van Stonehenge.
Start westerse wetenschap in hetoude Griekenland (± 600 v.o.j.)
Pythagoras (580-500 v.o.j.) meende dat de hemellichamen in perfecte cirkels bewogen, de
aarde zelf bewoog ook volgens hem. Iets wat perfect is, beweegt in cirkels.
Aristoteles (384-322 v.o.j.) meende ook dat de hemellichamen op die manier bewogen (op
sferen), maar dat de aarde stil stond in het midden van het universum.
Aristarchus (310-230 v.o.j.) was blijkbaar van mening dat de zon het centrum moest zijn van
het zonnestelsel, maar zijn werk is helaas verbrand in de grote bibliotheekbrand van
Alexandrië.
Planeten bewegen niet in cirkels Hipparchus (190-120 v.o.j.); hoe los je het op dat [1] je theorie eist dat planeten in cirkels
bewegen, maar [2] je waarnemingen vertellen dat dat niet zo is?
Je moet de theorie enigszins aanpassen, de anomalieën verwijderen:
Het bovenmaanse is perfect (vandaar de cirkels), het aardse niet: de aarde zou dus wel eens
net niet precies in het midden hoeven staan. De planeten bewegen dan in cirkels, maar vanaf
de aarde neem je dat net iets anders waar (een “eccentric”). Bovendien kan je op de grote
cirkelbaan van een planeet om de aarde (“deferent”) weer cirkelbanen lokaliseren
(“epicirkels”).
Claudius Ptolomeus (85-165)
Geocentrische astronomie. Acceptatie van perfecte cirkelbewegingen. Hij heeft Hulpcirkels
nodig om de waarneming coherent te krijgen met de theorie. Voegt ook nog de „equant” toe:
een punt buiten het centrum (lijkt dus op eccentic), vanwaar de beweging van de planeet
uniform is (dat is die dus niet vanuit het centrum, en niet vanaf de aarde).
Nicolaus Copernicus (1473-1543)
Zette de zon in het midden. Maar had toch ook nog epicirkels etc. nodig.
Copernicus ging dus in tegen Aristotelische wereldbeeld. Maar dat was tevens het katholieke
wereldbeeld (aldus de inquisitie). Het boek De Rebolutionibus Orbium Coelestium werd vlak
voor zijn dood in 1543 gepubliceerd (met een heel voorzichtig voorwoord: “het gaat om een
model om te voorspellen, het is geen beschrijving van hoe het echt werkt.”).
Giordano Bruno (1548-1600) verdedigde de theorie van Copernicus. Meende bovendien dat
er oneindig veel werelden meer waren dan die van ons. Hij eindigde door de Inquisitie op de
brandstapel.
In 1616 wordt het op de Index gezet.
Johannes Kepler (1571-1630)
Op basis van data verzameld door Tycho Brahe (1546-1601) komt Kepler erachter dat
planeten in ellipsen om de zon draaien.
Galileo Galilei (1564-1642)
Richt telescoop op hemellichamen (dat was niet altijd even verstandig), hij ontdekte dat:
Er bergen op de maan zijn (het was dus geen perfect object). Venus heeft fasen (net als de
maan) die enkel in het model van Copernicus passen en niet in dat van Ptolemeus (hij levert
dus extra bewijsmateriaal).

17
Q

Kuhn over astronomie

A

Kuhn over astronomie
Oude paradigma: van Ptolomaeus (aarde is middelpunt heelal).
Crisis: Voorspellingen klopten niet (+ immunisering door extra cirkels werkte niet).
Paradigma Copernicus: zon is middelpunt heelal. Voorspellingen waren eigenlijk niet veel
beter, want nog steeds hulpcirkels nodig. Dit is geen vooruitgang. Het zijn alleen maar
veranderingen van paradigma. Een paradigma kun je alleen opgeven als er een
alternatief is:
The decision to reject one paradigm is always simultaneously the decision to accept another,
and the judgment leading to that decision involves the comparison of both paradigms with
nature and with each other. Let op: geen groei kennis!! Kennis verbetert als het puzzels binnen een paradigma oplost. Er
is geen groei van kennis als paradigma‟s elkaar alleen afwisselen.
Popper: Groei van kennis via de negatieve weg naar de waarheid.
Kuhn: Groei van kennis enkel binnen een paradigma (1962: 96).
Er is geen cumulatieve groei van kennis als paradigma‟s elkaar afwisselen. Er kunnen geen
paradigma‟s naast elkaar bestaan (voor lange tijd).
The transition from a paradigm in crisis to a new one from which a tradition of normal
science can emerge is far from a cumulative process, one achieved by an articulation or
extension of the old paradigm.
Rather it is a reconstruction of the field from new fundamentals, a reconstruction that
changes some of the field‟ s most elementary theoretical generalizations as well as many of its
paradigm methods and applications.
Je begint helemaal opnieuw; je hebt een nieuw wereldbeeld.

18
Q

Kenmerken revolutie (vergelijk met politieke systeem)

A

Kenmerken revolutie (vergelijk met politieke systeem)
1. Tekortkoming huidig politieke systeem, dit wordt opgemerkt door een kleine groep
mensen: “In both political and scientific development the sense of malfunction that
can lead to a crisis is prerequisite to revolution.” (1962: 92)
2. De verandering van het systeem is het doel. Je wilt het hele systeem veranderen.
3. Verschil in discours (taalspel): je kunt niet tegen een dictator zeggen dat je een
democratie wilt beginnen. Je spreekt een ander taalspel, je kunt hem niet overtuigen
binnen een taalspel.
4. Politiek conflict kan niet politiek opgelost worden; maar bijvoorbeeld door geweld.
Dit kan ook niet in de wetenschap, omdat het geen „verbetering‟ is. Je kunt ze dus niet
rationeel met elkaar vergelijken, dan zou je objectieve inzage in de feiten moeten
hebben, maar dit heb je niet.
Dus: de term “revolutie” wordt gebruikt om veranderingen in de wetenschap aan te
geven die werkelijk revolutionair zijn.

19
Q

Toch paradigma behouden tegen beter weten in?

A

Toch paradigma behouden tegen beter weten in?
De revolutie slaagt als de meerderheid het paradigma accepteert. Er blijven vast nog wel
andersdenkenden over: “Zij zullen buiten de nieuwe wetenschappelijke gemeenschap gesloten
worden en wellicht hun toevlucht zoeken in een vakgroep filosofie. Hoe het ook zij, op de
lange duur zullen ze uitsterven.” (Chalmers 2003: 142-143). Sommigen houden vast aan het
oude paradigma, maar die vallen dan buiten de wetenschap.
Kuhn heeft hier wel een punt – psychoanalyse (Cf. F. Buekens aanval op Lacan en daarmee
op allerlei filosofen.)

20
Q

Incommensurabiliteit

A

Incommensurabiliteit
Verschillende paradigma‟s genereren verschillende wereldbeelden / werelden.
Incommensurabiliteitsthese: de verschillende paradigma‟s zijn niet rationeel te vergelijken
(Cf. supra – het zijn rivalen).
De mensen in het oude paradigma en in het nieuwe paradigma praten langs elkaar heen, want
het valt niet met elkaar te vergelijken.
Betekenis & referentie van woorden is veranderd: “aarde” (middelpunt); “atoom”
(ondeelbaar). In het ene paradigma is de aarde het middelpunt en in het andere paradigma
niet.

21
Q

Radicale conclusie

A

LogPos: Er is weliswaar verschil van mening mogelijk, maar we kunnen er over praten (er
zijn immers neutrale feiten). Wie heeft er meer gelijk? Je kunt hier een antwoord op vinden.
Het zijn neutrale feiten die objectief toegankelijk zijn.
Kuhn: Verschillen van mening maken de discussie onmogelijk, een ander paradigma
veronderstelt een andere wereld: wetenschappers die een nieuw paradigma hebben
geaccepteerd leven ook in een nieuwe wereld. Er is geen toegang tot de objectieve feiten,
want een paradigma creëert de feiten.

22
Q

Paradigmaswitch is Gestaltswitch:

A

Paradigmaswitch is Gestaltswitch: alles verandert radicaal. Je ziet het ene geheel (bijv.
eskimo) of het andere geheel (bijv. indiaan).
What were ducks in the scientific world before the revolution are rabbits afterwards.” (Kuhn
1962: 110)
Parallel niet te ver doorvoeren (terugweg onmogelijk). Als je eenmaal een paradigma
wisseling hebt gehad, kan je niet meer terug.

23
Q

Uitleg wereldverandering

A

Uitleg wereldverandering
De theorie bepaalt wat je ziet (theoriegeladenheid van de waarneming). HD: Dat lijkt me
onproblematisch. Dan kan het het geval zijn dat er een konijn is dat je kan zien als of een
konijn, of een eend.
Kuhn lijkt veel verder te gaan, je construeert niet het beeld van de wereld, maar je construeert
de wereld. De theorie bepaalt wat er is: “Scientists do not see something as something else;
instead they simply see it.” (Kuhn 1962: 85).
Je hebt geen toegang tot de objectieve feiten en kun je dus niet zeggen dat de ene waarneming
beter is dan de anderen. Bij een paradigmawisseling kun je dus niet zeggen dat er een
vooruitgang is, want je hebt geen toegang tot de objectieve feiten. Het lijkt alsof de theorie de
feiten construeert.

24
Q

Niet beter

A

Niet beter
Het ene paradigma is dus alleen maar anders dan het andere;
Je kan niet zeggen dat het ene paradigma beter is dan het andere, want dat veronderstelt een
theorieneutrale toegang tot de objectieve feiten – en die is er niet.

25
Q

Commentaar

A

Commentaar:
Neil Warren: dit klopt niet, Palermo kijkt naar wat hij zien wil - behaviourisme was enkel
populair in de USA, niet in Europa: “In order to represent psychology as a paradigmatic
science, Palermo shamelessly excludes all but the paradigm he is interested in, a manoeuvre
itself characteristic of preparadigmatic science.” (Warren 1971: 412-413)
HD: Heeft psychologie nu wel één algemeen geaccepteerd paradigma? (goede tentamenvraag)

26
Q

Conclusie

A

Conclusie
I.t.t. tot voorgaande filosofen zoekt Kuhn niet naar een demarcatiecriterium & meent hij dat
wetenschap geen groei kent d.m.v. paradigmawisselingen.