Hoorcollege 4 Flashcards
Epistemologie:
Epistemologie: wat is de bron van kennis?
Rationalisten:
Rationalisten: de rede (ingeboren ideeën)
Empiristen:
Empiristen: de ervaringen opgedaan via zintuiglijke waarneming (geen ingeboren ideeën).
De posities komen steeds dichter bij elkaar.
Een filosofisch probleem met waarheid
Een filosofisch probleem met waarheid
“De zo begrepen vrijheid van het zijn-laten van het zijnde vervult en voltrekt het wezen van de
waarheid in de zin van de ontberging van het zijnde. De “waarheid” is geen keurmerk van de juiste
zin die door een menselijk “subject” over een “object” uitgesproken wordt en dan ergens in een soort
bereik “geldt”, maar de waarheid is de ontberging van het zijnde, die er is dankzij een openheid.”
Het probleem van waarheid is geformuleerd door Heidegger.
Hans Teeuwen: raakt de waarheid in de war.
Dit is: de waarheid is de ontberging van het zijnde, die er is dankzij een openheid. Veel
filosofen vinden dit nonsens. Dit citaat is een vorm van betekenisloosheid. Wittgenstein vindt
dat dit helemaal niets betekent.
Reactie op dit soort filosofie
Reactie op dit soort filosofie
Het voorgaande citaat lijkt betekenisloos: maar wat is het criterium dan voor
betekenisvolheid? Zowel Wittgenstein I als de logisch positivisten stelden zichzelf de vraag:
Wat is een betekenisvolle zin?
Ludwig Wittgenstein (1889-1951) 1 en 2
Ludwig Wittgenstein (1889-1951)
Wittgenstein I & II. Wittgenstein komt uit Wenen en adresseert een filosofisch probleem.
Wittgenstein I: Tractatus Logico-Philosophicus (1921). Later bedenkt hij zich dat dit
niet klopt en schrijft een nieuw boek.
Wittgenstein II: Philosophical investigations (1953);
Wittgenstein I & betekenisvolheid van zinnen
Wittgenstein I & betekenisvolheid van zinnen
Wittgenstein zoekt naar een manier om betekenisvolle en betekenisloze zinnen van elkaar te
onderscheiden. Hij wilt dingen kunnen zeggen over het schone, spirituele, esthetica, mystiek,
religie. Hij wil hier geen onzin over zeggen, dus hij zoekt naar een betekeniscriterium.
Bedoeling van de Tractatus: scheiding zin van onzin.
Wittgenstein verdedigde een correspondentietheorie van:
Wittgenstein verdedigde een correspondentietheorie van:
1. de waarheid. Waarheid is een eigenschap van de zin, als de zin correspondeert met de
feiten.
2. betekenis (= picture theory of truth/meaning). “Er ligt een boek op tafel”, als deze zin
correspondeert met de feiten, dan is deze zin betekenisvol. De zin is betekenisvol als
je kunt vaststellen of die wel of niet overeenkomt met hoe de wereld is. Als je dit niet
kunt vaststellen of een zin met de feiten correspondeert, dan is het nonsens.
De correspondentietheorie van waarheid gaat samen met de correspondentietheorie van
betekenis.
“[I]n order to discover whether the picture is true or false we must compare it with reality.”
(1992/1961: 2.223; EH: 169)
Let op: Het gaat LW dus enkel om de betekenisvraag, niet om de vraag naar wetenschap.
Kan je de waarheid van een zin niet achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is
de zin betekenisloos.
Voorbeelden van betekenisloze zinnen:
Kan je de waarheid van een zin niet achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is
de zin betekenisloos.
Voorbeelden van betekenisloze zinnen:
1. “De koning van Frankrijk rijdt in een Citroën.” Er is helemaal geen koning van
Frankrijk, dus je kunt niet checken of dit met de feiten overeen komt.
2. “De ziel is onsterfelijk.”. Hoe wil je dit waarnemen? Betekenisloos.
Hoe zit dat dan met de uitspraken van Wittgenstein in de Tractatus?
Hoe zit dat dan met de uitspraken van Wittgenstein in de Tractatus?
“Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, tenslotte erkent dat ze onzinnig
zijn, als door middel van mijn stellingen – er op – boven ze uitgeklommen is.”. De zinnen in zijn boek, zijn geen afbeeldingen van de werkelijkheid (pictures of reality), maar betekent het
dan wel iets wat in jouw boek staat? Hij komt hier later zelf op terug (Wittgenstein II).
Waar kan je dan uitspraken over doen?
Over de waarneembare werkelijkheid: alledaagse / banale uitspraken & de empirische
wetenschappen.
Volzinnen kunnen
Waar kan je dan uitspraken over doen?
Over de waarneembare werkelijkheid: alledaagse / banale uitspraken & de empirische
wetenschappen.
Volzinnen kunnen dus niets hogers uitdrukken (het schone, het mystieke): we kunnen niets
zeggen over de belangrijke levensvragen.
“Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.” (Tractatus stelling 7). Je
moet je mond dichthouden over dat wat niet betekenisvol is.
Problemen zijn dus:
Problemen zijn dus:
ofwel wetenschappelijk.
ofwel onzinnig. Bijv. Ethiek, religie, metafysica.
Wittgenstein stopt met filosofie……
De logisch positivisten
De logisch positivisten
Deze vinden dat Wittgenstein I gelijk heeft. Logisch positivisten is een groep van Schlick en
noemen zich de Wiener Kreis. Later worden ze de Logisch empiristen, als ze zich meer over
Europa verspreiden.
In de jaren 1920 ontstaat in Wenen een discussiegroep die af wil van onbegrijpelijke filosofie
à la Heidegger;
De groep bestond uit wetenschappers & filosofen, zoals: Moritz Schlick (Schlick-kreis,
filosoof en natuurkundige), Rudolph Carnap (filosoof), Hans Hahn (wiskundige), Otto
Neurath (socioloog), Hans Reichenbach (kleine groep in Berlijn, fysicus & filosoof), Carl
Hempel (kleine groep in Berlijn, wetenschapsfilosoof), Alfred Ayer (UK, filosoof).
1929: het pamflet van de logisch positivisten
1929: het pamflet van de logisch positivisten
Hierin zetten ze hun wetenschappelijke visie op de wereld uiteen.
“Wetenschappelijke Wereldopvatting. De Weense Kring” (Hahn, Neurath & Carnap)
Dit pamflet markeert het begin van de wetenschapsfilosofie als aparte filosofische discipline
(we zien zo meteen hoe). Het is de omslag van epistemologie naar wetenschapsfilosofie.
vijf uitgangspunten van het logisch positivisme
verwerping zinloze beweringen, logica, positivisme, geunificeerde wetenschap, verificatie (later confirmatie) als demarcatiecriterium