Hoorcollege 4 Flashcards

1
Q

Epistemologie:

A

Epistemologie: wat is de bron van kennis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rationalisten:

A

Rationalisten: de rede (ingeboren ideeën)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Empiristen:

A

Empiristen: de ervaringen opgedaan via zintuiglijke waarneming (geen ingeboren ideeën).
De posities komen steeds dichter bij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een filosofisch probleem met waarheid

A

Een filosofisch probleem met waarheid
“De zo begrepen vrijheid van het zijn-laten van het zijnde vervult en voltrekt het wezen van de
waarheid in de zin van de ontberging van het zijnde. De “waarheid” is geen keurmerk van de juiste
zin die door een menselijk “subject” over een “object” uitgesproken wordt en dan ergens in een soort
bereik “geldt”, maar de waarheid is de ontberging van het zijnde, die er is dankzij een openheid.”
Het probleem van waarheid is geformuleerd door Heidegger.
Hans Teeuwen: raakt de waarheid in de war.
Dit is: de waarheid is de ontberging van het zijnde, die er is dankzij een openheid. Veel
filosofen vinden dit nonsens. Dit citaat is een vorm van betekenisloosheid. Wittgenstein vindt
dat dit helemaal niets betekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Reactie op dit soort filosofie

A

Reactie op dit soort filosofie
Het voorgaande citaat lijkt betekenisloos: maar wat is het criterium dan voor
betekenisvolheid? Zowel Wittgenstein I als de logisch positivisten stelden zichzelf de vraag:
Wat is een betekenisvolle zin?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ludwig Wittgenstein (1889-1951) 1 en 2

A

Ludwig Wittgenstein (1889-1951)
Wittgenstein I & II. Wittgenstein komt uit Wenen en adresseert een filosofisch probleem.
 Wittgenstein I: Tractatus Logico-Philosophicus (1921). Later bedenkt hij zich dat dit
niet klopt en schrijft een nieuw boek.
 Wittgenstein II: Philosophical investigations (1953);

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wittgenstein I & betekenisvolheid van zinnen

A

Wittgenstein I & betekenisvolheid van zinnen
Wittgenstein zoekt naar een manier om betekenisvolle en betekenisloze zinnen van elkaar te
onderscheiden. Hij wilt dingen kunnen zeggen over het schone, spirituele, esthetica, mystiek,
religie. Hij wil hier geen onzin over zeggen, dus hij zoekt naar een betekeniscriterium.
Bedoeling van de Tractatus: scheiding zin van onzin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wittgenstein verdedigde een correspondentietheorie van:

A

Wittgenstein verdedigde een correspondentietheorie van:
1. de waarheid. Waarheid is een eigenschap van de zin, als de zin correspondeert met de
feiten.
2. betekenis (= picture theory of truth/meaning). “Er ligt een boek op tafel”, als deze zin
correspondeert met de feiten, dan is deze zin betekenisvol. De zin is betekenisvol als
je kunt vaststellen of die wel of niet overeenkomt met hoe de wereld is. Als je dit niet
kunt vaststellen of een zin met de feiten correspondeert, dan is het nonsens.
De correspondentietheorie van waarheid gaat samen met de correspondentietheorie van
betekenis.
“[I]n order to discover whether the picture is true or false we must compare it with reality.”
(1992/1961: 2.223; EH: 169)
Let op: Het gaat LW dus enkel om de betekenisvraag, niet om de vraag naar wetenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Kan je de waarheid van een zin niet achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is
de zin betekenisloos.
Voorbeelden van betekenisloze zinnen:

A

Kan je de waarheid van een zin niet achterhalen door naar de werkelijkheid te kijken, dan is
de zin betekenisloos.
Voorbeelden van betekenisloze zinnen:
1. “De koning van Frankrijk rijdt in een Citroën.” Er is helemaal geen koning van
Frankrijk, dus je kunt niet checken of dit met de feiten overeen komt.
2. “De ziel is onsterfelijk.”. Hoe wil je dit waarnemen? Betekenisloos.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zit dat dan met de uitspraken van Wittgenstein in de Tractatus?

A

Hoe zit dat dan met de uitspraken van Wittgenstein in de Tractatus?
“Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, tenslotte erkent dat ze onzinnig
zijn, als door middel van mijn stellingen – er op – boven ze uitgeklommen is.”. De zinnen in zijn boek, zijn geen afbeeldingen van de werkelijkheid (pictures of reality), maar betekent het
dan wel iets wat in jouw boek staat? Hij komt hier later zelf op terug (Wittgenstein II).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar kan je dan uitspraken over doen?
Over de waarneembare werkelijkheid: alledaagse / banale uitspraken & de empirische
wetenschappen.
Volzinnen kunnen

A

Waar kan je dan uitspraken over doen?
Over de waarneembare werkelijkheid: alledaagse / banale uitspraken & de empirische
wetenschappen.
Volzinnen kunnen dus niets hogers uitdrukken (het schone, het mystieke): we kunnen niets
zeggen over de belangrijke levensvragen.
“Van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.” (Tractatus stelling 7). Je
moet je mond dichthouden over dat wat niet betekenisvol is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Problemen zijn dus:

A

Problemen zijn dus:
 ofwel wetenschappelijk.
 ofwel onzinnig. Bijv. Ethiek, religie, metafysica.
Wittgenstein stopt met filosofie……

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De logisch positivisten

A

De logisch positivisten
Deze vinden dat Wittgenstein I gelijk heeft. Logisch positivisten is een groep van Schlick en
noemen zich de Wiener Kreis. Later worden ze de Logisch empiristen, als ze zich meer over
Europa verspreiden.
In de jaren 1920 ontstaat in Wenen een discussiegroep die af wil van onbegrijpelijke filosofie
à la Heidegger;
De groep bestond uit wetenschappers & filosofen, zoals: Moritz Schlick (Schlick-kreis,
filosoof en natuurkundige), Rudolph Carnap (filosoof), Hans Hahn (wiskundige), Otto
Neurath (socioloog), Hans Reichenbach (kleine groep in Berlijn, fysicus & filosoof), Carl
Hempel (kleine groep in Berlijn, wetenschapsfilosoof), Alfred Ayer (UK, filosoof).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

1929: het pamflet van de logisch positivisten

A

1929: het pamflet van de logisch positivisten
Hierin zetten ze hun wetenschappelijke visie op de wereld uiteen.
“Wetenschappelijke Wereldopvatting. De Weense Kring” (Hahn, Neurath & Carnap)
Dit pamflet markeert het begin van de wetenschapsfilosofie als aparte filosofische discipline
(we zien zo meteen hoe). Het is de omslag van epistemologie naar wetenschapsfilosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vijf uitgangspunten van het logisch positivisme

A

verwerping zinloze beweringen, logica, positivisme, geunificeerde wetenschap, verificatie (later confirmatie) als demarcatiecriterium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verwerping zinloze beweringen, uitleg betekenloosheid

A
  1. Verwerping zinloze beweringen (metafysica a la Heidegger). Dit was hun doel: to
    remove “the metaphysical and theological debris of millenia.”(uit het 1929 pamflet.)
    Metafysica: gaat voorbij/vooraf aan de fysica, “waarom is er iets?”.
    Ze gebruiken hierbij Wittgenstein I: zinvolle beweringen zijn wetenschappelijke
    beweringen. Dat wat een zinvolle bewering van een zinloze bewering onderscheid,
    maakt ook duidelijk wat wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke zinnen zijn.
    Betekenisloosheid
    If someone asserts “there is a God”, “the primary basis of the world is the unconsciousness”, […], we
    do not say to him: “what you say is false”; but we ask him: “what do you mean by these statements.”
    […] “[These statements] reveal themselves as empty of meaning if one takes them in the way that
    metaphysicians intend. Je gaat niet zeggen dat dit niet waar is, want dan stel je vast dat
    deze bewering niet correspondeert met de feiten. Je vraagt: “wat bedoel je eigenlijk?”.
17
Q

Hoort nog steeds bij 1. wetenschappelijkheid, wie volgen ze hiermee en welk gevolg?

A

Wetenschappelijkheid
Twentieth-century philosophy of science […] came into being by the light of the Vienna Circle of logical
positivist philosophers, scientists and mathematicians, who thought it was time to stop metaphysics and
its boundless speculative discussions, and „to set philosophy upon the sure path of a science‟. Ze
willen dat de filosofie meer wetenschappelijk wordt en dat de onzin eruit wordt
gehaald.
Hiermee volgen ze inderdaad de empirist Hume
When we run over libraries, persuaded of these principles, what havoc must we make? If we take in our
hand any volume–of divinity or school metaphysics, for instance–let us ask, Does it contain any
abstract reasoning concerning quantity or number (logica/wiskunde)? No. Does it contain any
experimental reasoning concerning matter of fact and existence (de waarneembare wereld)? No.
Commit it then to the flames, for it can contain nothing but sophistry and illusion (Hume).
Gevolg voor de psychologie
Traditionele termen als „ziel‟, „geest‟, „boosheid‟, „gedachte‟ werden als metafysisch
beschouwd. Dus: Je moet behaviorist zijn. Je kunt met je zintuigen vaststellen of het
klopt wat iemand zegt.

18
Q

Logica.

A
  1. Logica. Uitspraken die de werkelijkheid direct beschrijven werden door Neurath
    protocolzinnen genoemd. Die protocolzinnen kan je via logica verbinden met elkaar.
    Vandaar dat logica een belangrijke rol speelt bij de logisch positivisten. Logica levert
    echter geen kennis op: de logisch positivisten verwerpen alle synthetisch a priori
    oordelen (wiskunde en logica) (vs. Kant dus). Ook Hume verwerpt de synthetische
    oordelen a priori. Analytisch is altijd a priori, want je analyseert wat je al weet. Het
    kan niet a posteriori zijn, aangezien je niet onderzoek gaat doen naar wat je al weet.
    Logica is volgens LP een instrument om je theorie te structureren/analyseren.
19
Q

Positivisme.

A
  1. Positivisme. In college 3 zagen we dat Comte zijn positivisme invoerde. Daarbij was
    het belangrijkste element van zijn positie dat hij de methode van de natuurwetenschap
    toe wilde passen op de mens en zijn sociale relaties. M.a.w.: als je een probleem hebt
    (m.b.t. de natuurlijke of de sociale wereld), dan is er slechts één methode die je toe
    kan passen.
20
Q

Twee opvattingen over het positivisme

A

Twee opvattingen over het positivisme
1. De positie van Comte. Comte richt uiteindelijk een kerk op. Hier moeten de
logisch positivisten niets van hebben. Comte had wel gelijk dat wetenschap de
bron van kennis is. Dit principe nemen ze over; het kerkgebeuren niet.
2. De opvatting die stelt dat wetenschap de enige geldige kennis oplevert.
Echte kennis krijg je door het gebruik van de wetenschappelijke methode.
De Logische Positivisten nemen niet de positie van Comte in, maar accepteren wel 2.
Gevolg: een omslag van kennisleer (epistemologie) naar wetenschapsfilosofie:
vragen m.b.t. kennis worden vragen m.b.t. de wetenschap. Echte kennis komt van de
wetenschap. Dit brengt direct de volgende vraag met zich mee: wat is wetenschap?

21
Q

Geünificeerde wetenschap.

A

Geünificeerde wetenschap. De logisch positivisten meenden dat alle wetenschappers
samen aan één wetenschappelijke theorie over de wereld werken. Je bestudeert
allemaal een onderdeel van dezelfde werkelijkheid. Geschiedenis, economie,
sociologie, psychologie, natuurkunde, scheikunde, etc. horen allemaal bij elkaar. Deze
vertellen ons hoe de wereld in elkaar zit.

22
Q

Wat maakt de wetenschap één geheel?
Het Deductief-Nomologisch model (a.k.a het covering law model)
Grieks: nomos = wet.
Model:

A

Wat maakt de wetenschap één geheel?
Het Deductief-Nomologisch model (a.k.a het covering law model)
Grieks: nomos = wet.
Model:
1. Premisse (algemene uitspraak = nomologische uitspraak = wetmatige uitspraak).
2. Premisse (beginuitspraak)
3. Conclusie of voorspelling.
Deductie is logisch geldig:
Premisse 1: Alle zwanen zijn wit (Alle A zijn B)  algemene wet.
Premisse 2: Dit is een zwaan (A is het geval)  beginuitspraak.
Conclusie of voorspelling: Deze zwaan is wit (B volgt logisch).
Niet geldige deductie, maar wel logisch geldig:
P1: Alle zwanen zijn groen (Alle A zijn B)
P2: Dit is een zwaan (A is het geval)
Conclusie of voorspelling: Deze zwaan is groen (B volgt logisch).
HD: Je ziet dat de conclusie ook logisch volgt (d.w.z. geldig is) als de premissen
onjuist zijn.
Inductie is logisch niet geldig, want er kan bijv. best een paarse zwaan zijn.

23
Q

context of discover en context of justification

A

Context of discovery: Hoe ontdek je een algemene wet? Door inductie.
Context of justification: Hoe rechtvaardig je een algemene wet?
Rechtvaardiging van de algemene wet, veronderstelt inductie. Je algemene wet is
gebaseerd op inductie. Dit is een probleem.

24
Q
  1. Verificatie (later confirmatie) als demarcatiecriterium.
A
  1. Verificatie (later confirmatie) als demarcatiecriterium.
    HD: Nu komen we bij de vraag: Wat is wetenschap?
    Twee antwoorden van LP, beide problematisch:
    Antwoord 1: Een theorie of bewering is wetenschappelijk als deze
    verifieerbaar is.
    Antwoord 2: Een theorie of bewering is wetenschappelijk als deze
    confirmeerbaar is.
    HD: Om dit te begrijpen kijken we even naar een common sense opvatting van
    wetenschap.
25
Q

Een common sense opvatting van wetenschap

A

ook afbeelding ff kijken sv, Een common sense opvatting van wetenschap
Als we een criterium voor wetenschappelijkheid vinden, dan moet het
 in ieder geval natuurkunde als wetenschap
classificeren.
 astrologie uitsluiten van de wetenschap.
We gaan opzoek naar een criterium dat een onderscheid
maakt tussen wat wel wetenschap is en wat niet. Laten we
dit de common sense check noemen: als X niet aan deze
check voldoet, dan is het geen goed criterium voor wetenschappelijkheid. D.w.z. we hebben een grof idee van wat we met de term “wetenschap”
bedoelen.

26
Q

Welke demarcatiecriteria?

HD: In de enquête stelde ik het volgende voor:

A

Welke demarcatiecriteria?
HD: In de enquête stelde ik het volgende voor:
1. Altijd waar zijn;
2. In alle gevallen te checken zijn;
3. In de meeste gevallen te checken zijn;
4. In principe weerlegbaar zijn;
5. In overeenstemming met redelijk denken zijn;
6. Altijd objectief zijn;
7. Met de zintuigen te checken zijn.

27
Q

Hoe valt met elkaar te rijmen:

A

Hoe valt met elkaar te rijmen:
Dat de meesten van jullie zeggen dat psychologie wetenschap is, met de eis dat wetenschap
aan de eis van objectiviteit moet voldoen? Zijn de ervaringen van anderen (en jezelf)
objectief? Hoe check je dat een ander een bepaalde mentale toestand heeft? Indien niet, dan
zou psychologie toch geen wetenschap zijn?

28
Q

Kunnen we redenen aandragen voor deze demarcatiecriteria?
We zullen veel van deze criteria bespreken (waarbij we ze dan naar het jargon vertalen).
Vandaag de twee antwoorden van de Logisch Positivisten:

A

Kunnen we redenen aandragen voor deze demarcatiecriteria?
We zullen veel van deze criteria bespreken (waarbij we ze dan naar het jargon vertalen).
Vandaag de twee antwoorden van de Logisch Positivisten:
 Verifieerbaarheid (“altijd te checken”) &-
 Confirmeerbaarheid (“vaak bevestigd”).

29
Q

Demarcatiecriterium # 1: Verifieerbaarheid

A

Demarcatiecriterium # 1: Verifieerbaarheid
Demarcatiecriterium: criterium dat het één van het ander scheidt.
In dit geval betekenisvolle / wetenschappelijke van betekenisloze onwetenschappelijke
uitspraken. Het gaat om de zinnen die iets over de wereld zeggen. Het gaat niet over de
zinnen van de logica, want die corresponderen niet met de werkelijkheid.
Een niet-logische uitspraak p begrijpen betekent kunnen specificeren hoe p empirisch
geverifieerd kan worden;
Het demarcatiecriterium is dus empirische verifieerbaarheid.

30
Q

Empirische verifieerbaarheid

A

Empirische verifieerbaarheid
Doe je a.d.h.v. ervaringen opgedaan via de zintuigen. Je kunt met de zintuigen vaststellen dat
de zin correspondeert met de feiten. De ervaringen zijn neutraal, zodat ze kunnen dienen als
fundament voor de wetenschap. Het zijn raw data; sense data. (HD: We komen zo meteen
nog terug op de vraag of ervaringen wel echt neutraal zijn).
“Er staat een beker op tafel”  verifieerbaar.

31
Q

gevolg voor de filosofie en gevolg voor de menswetenschappen

A

Gevolg voor de filosofie: Bijna alles wat filosofen zeggen is betekenisloos /
onwetenschappelijk (m.u.v. kenleer en logica).
Gevolg voor de menswetenschappen: in eerste instantie geen probleem: sociale
wetenschappen (incl. geschiedenis & economie) zijn wetenschappen. Het model dat alle
wetenschappen gebruiken is deductief-nomologisch. De wetenschap wil regelmaat
voorspellen en hoe de wereld zich verder zal ontwikkelen. Maar dit kun je niet verifieren, je
kunt nooit een algemene bewering (alle zwanen zijn wit) verifiëren. Om vast te stellen of dit
waar is, moet je alle feiten (dus alle zwanen) controleren.

32
Q

gevolg voor vrijwel alle wetenschappen

A

Gevolg voor vrijwel alle wetenschappen: alle algemene uitspraken worden
onwetenschappelijk. Dit geldt ook voor natuurkundige en psychologische wetenschappen met
algemene uitspraken.

33
Q

Is de psychologie een wetenschap volgens dit demarcatiecriterium? Nee.

A

Is de psychologie een wetenschap volgens dit demarcatiecriterium? Nee.
Verifieerbaarheid heeft de common sense check niet doorstaan. Dus: een ander
demarcatiecriterium was dus nodig. Er is niets dat wetenschap is. Het maakt geen
onderscheid tussen twee dingen, want het categorie van wetenschap is leeg.

34
Q

Demarcatiecriterium # 2: confirmeerbaarheid

A

Demarcatiecriterium # 2: confirmeerbaarheid
Confirmatie is een afzwakking van verifieerbaarheid. Je hoeft bijv. niet alle zwanen te
bekijken. Als je er een aantal ziet die allemaal wit zijn, dan wordt dit telkens bevestigd
(geconfirmeerd). Bij elke witte zwaan die je tegenkomt, gaat de confirmatiegraad omhoog.
Confirmatie is voldoende om wetenschappelijk te zijn. Je hoeft niet alle ijzer in het vuur te
houden. Maar ook hier weer een probleem: soms wordt kletspraat geconfirmeerd: horoscoop,
readings van Char. Je kunt allerlei confirmaties vinden voor je beweringen. Als een
horoscoop bijv. niet bevestigd wordt, dan is het niet per se fout.

35
Q

Is psychologie een wetenschap volgens dit demarcatiecriterium? Ja!

A

Is psychologie een wetenschap volgens dit demarcatiecriterium? Ja!
Helaas is confirmeerbaarheid dus een te zwak criterium (het laat zo‟n beetje alles toe).

36
Q

drie kritiekpunten logisch positivisme

A

er is blijkbaar gee ngoed demarcatiecriterium, prolbleem 1 met het d-n model (een inductieprobleem) probleem 2 met het dn model (theoriegeladenheid van de waarnmeing

37
Q

Er is blijkbaar geen goed demarcatiecriterium.

A

Er is blijkbaar geen goed demarcatiecriterium. Verifieerbaarheid: te sterk;
Confirmeerbaarheid: te zwak. Dit is het eerste grote probleem voor de logisch positivisten: ze hebben geen
demarcatiecriterium kunnen vinden. Je kunt dus niet uitleggen wat wetenschap is.

38
Q

. Probleem # 1 met het D-N model (een inductieprobleem).

A

robleem # 1 met het D-N model (een inductieprobleem). Hume: inductie is niet te
rechtvaardigen. Het D-N model heeft een nomologische uitspraak nodig om te
verklaren. Hoe kom je daar dan aan? (Blijkbaar niet door inductie, want inductie valt
niet te rechtvaardigen). “Oplossing”: het opstellen van algemeenheden gebeurt op
basis van psychologische en sociologische voorkeuren: “The seeker is allowed any
method; but what has been found must stand up to testing”.

39
Q

Probleem # 2 met het D-N model (theoriegeladenheid van de waarneming).

A

Probleem # 2 met het D-N model (theoriegeladenheid van de waarneming).
Stel iemand zegt: “Dit is een Dalmatiër”. Hoe stel je dan volgens de empiristen vast of
die zin waar is? Door te kijken. Je moet de feiten neutraal/objectief waarnemen. Maar
– zonder theorie – zien veel mensen de Dalmatiër niet. Je krijgt een theorie aangeraakt,
hoe je de vlekjes moet interpreteren. Pas als je de theorie hebt, kan je zien dat het een
Dalmatiër is. Dus: “De visuele ervaring wordt niet alleen door het waargenomen
object bepaald[.]” (Chalmers 2003: 27). Het wordt ook door jou bepaald; de theorie
die jij hebt.
Microscoop / MRI scan  Je hebt de theorie; je weet waar je naar moet kijken.
Als waarneming “ruw” zou zijn, dan zou men met dezelfde input ook hetzelfde waar
moeten nemen: ambigue plaatjes en puzzel-plaatjes geven aan van niet (niet iedereen
ziet daar hetzelfde).
Theorie #1: “Dit is een eend”; Theorie # 2: “Dit is een konijn”. Afhankelijk van je
theorie, zie je wat anders (= theoriegeladenheid van de waarneming: wat je waarneemt
hangt af van de theorie die je hebt). Hoe stel je nu vast welke theorie correct is volgens de empiristen? Door te kijken:
maar nu kan je dat niet vaststellen (bepalen). De empirische data passen net zo goed
op de theorie van konijn als de theorie van eend. Je kan dus niet bepalen
(onderbepaaldheid) welke theorie correct is. Dit heet de onderbepaaldheid van de
theorieën door de empirische data. Dit zou eigenlijk altijd aan de hand zijn:
waarneming is theoriegeladen & de empirische data passen op verschillende theorieën.
There are no raw sense data: alles is aan interpretatie onderhevig & meerdere
interpretaties zijn mogelijk.