Hoorcollege 2 - Empirische basis Flashcards

1
Q

Wat zijn 5 microparadigmas in ontwikkelingspsychopathologie?

A
  1. Biologisch
  2. Gedragsmatig
  3. Psychoanalytisch
  4. Cognitief
  5. Systemisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het belang van microparadigma’s?

A

Het samenspel van de paradigma’s verklaart hoe een stoornis manifesteert in iemand, en een goede clinicus moet dus goed inzicht hebben (integratieve kijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mogelijke risicofactoren op 4 gebieden?

A
  1. Kindfactoren: erfelijkheid, laag IQ, laag zelfbeeld, etc
  2. Gezinsfactoren: armoede, mishandeling, conflict
  3. Ecologische factoren: ethniciteit, gender onrecht, geweld in de buurt
  4. Levensgebeurtenissen: dood van ouder, oorlog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn belangrijke eigenschappen van risicofactoren?

A

Intensiteit, duur en frequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn mogelijke beschermende factoren op 3 gebieden?

A
  1. Kindfactoren: hoog IQ, zelfvertrouwen, stress-copingvaardigheden, temperament
  2. Gezinsfactoren: ouderlijke warmte en structuur, bescherming tegen geweld, steun
  3. Ecologische factoren: ondersteunende leerkrachten/leeftijsgenoten, connecties met prosociale organisaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn noodzakelijke, voldoende en bijdragende factoren?

A

Noodzakelijke factoren moeten aanwezig zijn voor het ontwikkelen van een stoornis
Voldoende factoren kunnen op zichzelf verantwoordelijk zijn voor het ontwikkelen
Bijdragende factoren dragen bij aan het ontstaan en in stand houden, maar zijn niet de oorzaak op zichzelf (zoals scheiding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het voordeel van veerkrachtig zijn?

A

Iemand met meer veerkracht heeft meer stress nodig voordat diegene disfunctioneel gedrag vertoont, het is een moderator en een mogelijke verklaring voor multifinaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat stelt het diathese-stress model?

A

De kans op een negatieve uitkomst zal groter zijn voor individuen met een bepaalde kwetsbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat stelt de differentiële gevoeligheidshypothese?

A

Sommige mensen hebben een bepaald eigenschap/factor die er voor zorgt dat ze gevoelig zijn voor zowel erg negatieve als positieve uitkomsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn 3 dimensies van temperament?

A

Emotionaliteit, activiteit en aandacht/regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de 5 ontwikkelingspaden?

A
  1. Consistent positief
  2. Consistent negatief
  3. Plotse trigger waardoor iemand adapteert en positief ontwikkelt
  4. Plotse trigger waardoor iemand adapteert en negatief ontwikkelt
  5. Tijdelijke maladaptatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat stelt de duale taxonomie van Moffitt?

A

Er is vaak een plotse piek van maladaptief gedrag in de adolescentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het cumulatief mechanisme?

A

Wanneer je door risicofactoren wordt blootgesteld aan andere risico’s, en daardoor een extra stoornis ontwikkelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het transdiagnostisch effect?

A

Wanneer je een stoornis hebt, daar in blijft hangen en kwetsbaarder bent voor een andere stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen mediatie en moderatie?

A

Mediatie verklaart een verband, moderatie beïnvloedt de sterkte/richting van een verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly