Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

Wat is een paradigma?

A

Een perspectief van onderzoekers die beïnvloedt hoe je naar een probleem kijkt, welke vragen je stelt, hoe je het onderzoekt en hoe je de informatie interpreteert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een theorie?

A

Een set principes die een bepaald fenomeen verklaren. Het is testbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn interactionele modellen?

A

Modellen met als assumptie dat variabelen elkaar beïnvloeden en zo een resultaat maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat stelt het vulnerability-stress model?

A

Dat kwetsbaarheidsfactoren en stressfactoren samen psychopathologie veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn transactional modellen?

A

Dat ontwikkeling een wisselwerking is tussen de individu en zijn omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn systeemmodellen?

A

Modellen die verschillende levels of systemen zien als variavelen die ontwikkeling beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar kijkt het developmental psychopathology perspectief naar?

A

De combinatie van de studie naar normale ontwikkeling en die naar psychopathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn 4 kenmerken van ontwikkeling?

A
  • Het komt voort uit de interactie tussen biologische, psychologische en socioculturele variabelen
  • Kwalitatieve verandering
  • Volgens een bepaald patroon
  • Positief of negatief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat stelt het medische model?

A

Het ziet stoornissen als een discreet geheel die voortkomen uit specifieke biologische oorzaken (kijkt niet naar de context)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een mediator?

A

Een factor die indirect een verandering teweegbrengt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een moderator?

A

Een factor die de richting of sterkte van een relatie tussen twee andere variabelen direct beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil tussen een necessary en een sufficient cause?

A

Een necessary cause moet er zijn voor een stoornis om te ontwikkelen, een sufficient cause kan op zichzelf een stoornis veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het pad van stabiele adaptatie?

A

Wanneer er weinig problemen zijn en een goed zelfbeeld. Een goede omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het pad van stabiele maladaptatie?

A

Wanneer er een chronische slechte omgeving is, en iemand zich nooit goed kan aanpassen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het pad van omkering van maladaptatie?

A

Wanneer er een verandering in omgeving is waardoor iemand zich opeens wel kan aanpassen aan de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het pad van afname van adaptatie?

A

Wanneer er een verandering is in omgeving waardoor er moeilijkheden ontstaan

17
Q

Wat is het pad van tijdelijke maladaptatie?

A

Wanneer iemand even minder goed gaat maar uiteindelijk weer goed kan aanpassen

18
Q

Wat is equifinaliteit?

A

Het feit dat verschillende factoren kunnen leiden tot dezelfde uitkomst

19
Q

Wat is multifinaliteit?

A

Wanneer een factor verschillende andere uitkomsten kan veroorzaken

20
Q

Wat zijn 6 kenmerken van risicofactoren?

A
  • Hoe meer factoren, hoe meer risico
  • Factoren komen vaak samen voor
  • Effecten zijn niet specfiek (multifinaliteit)
  • Risicofactoren voor onset en het voortduren van een stoornis kunnen verschillend zijn
  • Risicofactoren vergroten het risico op toekomstige risicofactoren
  • Intensiteit, duur en timing zijn belangrijk
21
Q

Wat is kwetsbaarheid?

A

De neiging om maladaptief te reageren

22
Q

Wat is veerkracht (resilience)?

A

Wanneer iemand een positieve outcome te hebben na nadelige of traumatische ervaringen

23
Q

Wat zijn 3 factoren die de veerkracht van kinderen beïnvloeden?

A
  • Persoonlijke kenmerken
  • Familiekenmerken
  • Steun van buiten de familie
24
Q

Wat is heterotypische continuïteit?

A

Wanneer de expressie van een probleem verandert gedurende de ontwikkeling

25
Q

Wat is homotypische continuïteit?

A

Wanneer de expressie van een probleem constant blijft gedurende de ontwikkeling

26
Q

Wat is de functie van binding?

A

Het zorgt ervoor dat baby’s verzorgd en beschermd worden

27
Q

Wat bepaalt wat voor soort binding een kind heeft?

A

De verwachtingen die een kind heeft over hoe betrouwbaar zijn verzorgers zijn

28
Q

Wat is vermijdende binding?

A

Wanneer een kind weinig distress laat zien en de verzorger niet opzoekt wanneer hij distress voelt

29
Q

Wat is ambivalente (resistant) binding?

A

Wanneer een kind distress laat zien maar op ineffectieve manieren contact probeert te zoeken met de verzorger

30
Q

Wat is gedesorganiseerde binding?

A

Wanneer een kind geen consistente strategie heeft om zijn gedrag te reguleren in distress

31
Q

Wat is temperament?

A

Gedragsdisposities die voortkomen uit de interactie tussen biologische en omgeving factoren die heel vroeg ontwikkelt

32
Q

Welke 3 soorten temperament categorieën zijn er?

A

Makkelijk, langzaam opwarmend en moeilijk

33
Q

Hoe wordt temperament bepaald door goodness-of-fit?

A

Vaak komt het temperament overeen met de eigenschappen van ouders en de omgeving, in sommige omgevingen kan een moeilijk temperament gunstig zijn

34
Q

Via welke 3 kenmerken kun je temperament beschrijven?

A

Emotionaliteit, activiteit en aandacht/regulerende gedragingen

35
Q

Wat zijn de 3 domeinen van emotionele bekwaamheid (competence)?

A

Expressiviteit, begrip en regulatie

36
Q

Wat is emotionele expressiviteit?

A

Het vermogen om effectief, flexibel en gepast te reageren op situaties (full range of emotions)

37
Q

Wat is emotioneel begrip?

A

De kennis over de emoties van jezelf en anderen

38
Q

Wat zijn 4 manieren waarop emotie regulatie dysfunctioneel is?

A
  • Regulatie is ineffectief
  • De emoties zorgen ervoor dat gepast gedrag niet lukt
  • De emoties zijn ongepast in de context
  • De emoties veranderen te snel of langzaam