Hoofdstuk 3 Flashcards

1
Q

Wat zijn mogelijke prenatale invloeden op hersenontwikkeling?

A

Slecht dieet of stress van de moeder
Het innemen van teratogenen (drugs, alcohol, tabak)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn mogelijke perinatale en postnatale invloeden op hersenontwikkeling? (6 punten)

A

Aparte geboorte, te weinig zuurstof tijdens de geboorte, medicatie toegediend aan de moeder, laag geboortegewicht, vroege geboorte, ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn mogelijke factoren die genetische expressie kunnen beïnvloeden?

A

Dieet, gifstoffen in de omgeving, slechte opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet linkage analysis?

A

Het kijkt naar of een stoornis voorkomst on een familie en of er een specifiek patroon in genen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is association analysis?

A

Het kijkt naar een gen geassocieerd is met een stoornis in de populatie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is genome-wide linkage?

A

Het kijkt naar de genomes van grote populaties en naar welke stoornissen daarin voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is gene-environment interactie?

A

Wanneer de omgeving de genen beïnvloed en andersom ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is gene-environment correlation?

A

Wanneer genetische verschillen de omgeving beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er bij klassieke conditionering?

A

Iemand leert om te reageren op een stimulus die eerder niet die reactie opleverde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er bij operante conditionering?

A

Iemand leert om te reageren op een stimulus door middel van beloning/straf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke dingen moet een kind kunnen om te kunnen leren van observaties? (observational learning)

A

Er moet aandacht zijn voor het gedrag van het model, het moet gecodeerd en georganiseerd worden en onthouden worden. Het kind moet het ook kunnen herinneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn cognitieve structuren?

A

Schema’s waarmee je informatie kunt onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is cognitieve inhoud? (cognitive content)

A

De informatie zelf die je onthoudt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn cognitieve processen?

A

Hoe mensen dingen waarnemen en interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een cognitief product?

A

Het resultaat van cognitieve structure, inhoud en processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen cognitieve gebreken (deficiencies) en cognitieve vervormingen (distortions)?

A

Gebreken is wanneer er een gebrek aan denken zelf is, vervorming is wanneer de gedachteprocessen er wel zijn maar dysfunctioneel zijn

17
Q

Op welke 2 dimensies kun je ouderschapsstijlen indelen?

A

Mate van warmte en controle

18
Q

Wat is effectief ouderschap?

A

Het rekening houden met de wensen van het kind en zijn ontwikkelingslevel

19
Q

Wat is de meest bepalende factor die invloed heeft op of een kind zich goed ontwikkelt?

A

De mate van conflict in het gezin

20
Q

Waarom kunnen hechte vriendschappen zowel een positieve als negatieve factor zijn in de ontwikkeling van een kind?

A

Ze zijn positief omdat ze kunnen bijdragen aan sociale competentie
Ze kunnen negatief zijn wanneer een kind vrienden wordt met een kind met slecht gedrag, en ze elkaars slechte gedrag/gedachten aanmoedigen

21
Q

Welke 3 kenmerken van de omgeving dragen bij aan de ontwikkeling van een kind?

A
  1. Resources
  2. Relaties
  3. Collectieve normen en effectiviteit (hoe goed ze de orde kunnen behouden)