Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wanneer is gedrag abnormaal of pathologisch?

A

Als het er voor zorgt dat mensen zich niet meer kunnen aanpassen aan hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom zijn ontwikkelingsnormen (developmental norms) belangrijk in het beoordelen van gedrag?

A

Als je weet wat de norm is qua gedrag, kun je ook herkennen wanneer er iets mis is, iets niet (meer) normaal is voor iemands leeftijd, of wanneer er een vertraagde ontwikkeling is. Je kunt dan ook opmerken wanneer gedrag niet de typische intensiteit of duur heeft, of in ongebruikelijke situaties voorkomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom zijn culturele normen belangrijk in het beoordelen van gedrag? (2 punten)

A

Er zijn culturele verschillen in hoe sommige stoornissen zich uiten. Cultuur heeft daarbij ook invloed op de verwachtingen, oordelen en geloven over het gedrag van kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom zijn gender normen belangrijk om in gedachten te houden bij het beoordelen van gedrag?

A

Gender normen beïnvloeden de ontwikkeling van kinderen, en dus ook de ideeën van wat normaal gedrag is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn seculaire trends?

A

Het idee dat er een vergroot risico is op het ontwikkelen van stoornissen door verandering in de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke informatie kan de kennis van age of onset ons geven? (3 punten)

A

Vroege age of onset suggereert dat er genetische of prenatale oorzaken bijdragen aan het ontwikkelen van een stoornis
Latere age of onset suggereert dat er andere oorzaken zijn.
Het kan ook een idee geven van hoe ernstig de problemen zullen worden, hoe vroeger hoe groter de kans dat het heftig zal zijn
Weten wanneer een stoornis zich typisch ontwikkelt kan ook handig zijn bij het sensitief zijn om tekenen van problematiek te herkennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn gender verschillen bij het hebben van stoornissen?

A

Meisjes internaliseren meer, jongens externaliseren meer. Problemen worden ook verschillend geuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn 2 mogelijke niet-genetische oorzaken voor gender verschillen?

A

Methodologische bias, bijv. alleen jongens onderzoeken of wanneer meisjes makkelijker over hun problemen praten
Referral bias

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is somatogenese?

A

Het geloof dat een mentale stoornis komt door een imbalans of stoornis in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn syndromen?

A

Bepaalde symptomen die vaak tegelijkertijd voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is psychogenese?

A

Het idee dat een mentale stoornis komt door psychologische dingen zoals conflicten vanuit de kindertijd of een strijd tussen de id, ego en superego

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar staan de id, ego en superego voor?

A

Ego: zoekt balans tussen de id en ego
Id: primitieve impulsen
Superego: het morele deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat stelde Thorndike in de Law of Effect?

A

Gedrag wordt bepaald door zijn gevolgen. Als het gevolg fijn is dan wordt het vaker gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat was een indirect effect van het ontstaan van de IQ test?

A

Er begon een zoektocht naar andere manieren om “normale ontwikkeling” te kunnen meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly