Hoofdstuk 9: Sociale structuur. (-199) (Trimester 3) Flashcards

1
Q

Dyade

A

Tweetal: de kleinste vorm van een groep die bestaat uit twee personen en waar sprake is van één relatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Triade

A

Drietal: vorm van een groep die bestaat uit drie personen en waar drie relaties mogelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sociale controle

A

Controle van anderen waardoor iemand zich aanpast aan het verwachte gedrag van de groep of maatschappij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale structuur

A

Vorm van georganiseerd samenleven, verzameling van geordende relaties met betrekking tot mensen, groepen en instituties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sociale positie

A

Plaats binnen een groep of samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Positieset

A

Alle sociale posities die iemand op een gegeven moment inneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sociale rol

A

Verwachtingen van anderen in een groep of samenleving over de manier waarop iemand een sociale positie vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rolpartner

A

Lid van een groep of samenleving met wie je onderling verbonden bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rolgedrag

A

Gedrag op basis van positie en rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rolmodel

A

Een voorbeeldfunctie voor anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Rolpatroon

A

Geheel van gedragingen die overeenkomen met de rol die iemand vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Emancipatie

A

Strijd waarbij een bepaald rolpatroon wordt doorbroken en nieuwe rechten worden verworven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Extern rolconflict

A

Conflict waarbij iemand een tegenstrijdigheid ervaart in de rolverwachtingen die verbonden zijn aan twee sociale posities die hij uitoefent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Intern rolconflict

A

Conflict waarbij iemand de rolverwachtingen die verbonden zijn aan één bepaalde sociale positie als tegenstrijdig ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Rolverwarring

A

Onzekerheid over het eigen gedrag in een bepaalde situatie, omdat je niet kunt kiezen uit het passende rolgedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociale status

A

Waardering van anderen voor iemands sociale positie.

17
Q

Sociaal aanzien

A

Erkenning voor het vervullen van een sociale rol.

18
Q

Groep

A

Personen die in interactie gaan en dezelfde waarden en normen delen.