Hoofdstuk 2: Interpersoonlijke communicatie. 39-51. (Trimester 1) Flashcards

1
Q

Actief luisteren

A

Gestructureerd manier van luisteren en reageren waarbij de aandacht op de spreker wordt gelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analoge taal

A

Intonatie, gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal die gebruikt worden in de communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Complementaire communicatie.

A

Communicatie waarbij de ene communicatiepartner ondergeschikt is aan de andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Digitale taal

A

Woorden, tekens en gebaren die gebruikt worden in de communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Symmetrische communicatie

A

Communicatie waarbij de zender en ontvanger op hetzelfde machtsniveau staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef het eerste communicatieaxioma van Watzlawick en leg dit uit.

A

Je kunt niet niet communiceren.
- non-verbale communicatie.
- elk gedrag is communicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef het tweede communicatieaxioma van Watzlawick en leg dit uit.

A

We spreken altijd dubbel.
- inhoudsaspect: inhoud boodschap.
- betrekkingsaspect: manier waarop mensen tegenover elkaar staan.
- relationele aspect: manier waarop we communiceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Geef het derde communicatieaxioma van Watzlawick en leg dit uit.

A

Iedereen heeft zijn waarheid.
- iedereen eigen referentiekader.
- boodschap van zender ≠ boodschap die ontvanger ontvangt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Geef het vierde communicatieaxioma van Watzlawick en leg dit uit.

A

Digitale en analoge taal.
- digitaal: woorden, tekens, gebaren = eenduidig.
- analoog: intonatie, lichaamstaal = verschillende interpretaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geef het vijfde communicatieaxioma van Watzlawick en leg dit uit.

A

Wie heeft het voor het zeggen?
- symmetrische communicatie: zender en ontvanger = zelfde machtsniveau.
- complementaire communicatie: zender en ontvanger = ongelijk machtsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Teken het schema van de Gordonmethode.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef de zeven technieken van actief luisteren. (denk aan ezelsbruggetje)

A

Knikken
Hummen
Papegaaien
Parafraseren
Gevolgen teruggeven
Gevoelens teruggeven
Belangstellende vragen stellen
(Kip Heeft Pijn, Persoonlijk Geen Grote Bek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Geef de twaalf hinderpalen van actief luisteren. (denk aan ezelsbruggetje)

A

Bevelen
Waarschuwen
Preken
Adviseren
De les lezen
Kritiek geven
Gelijk geven
Belachelijk maken
Verklaring geven
Gerust stellen
Ondervragende toon vragen stellen
Afleiden
(Bevers Willen Piramide Afbreken, Duiven Kiezen Gezamenlijk Beter Voor Gezellige Onderneming: Afwassen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De Gordonmethode, leg uit: ‘Er is geen probleem.’

A
  • Investeren in relatie met ander
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De Gordonmethode, leg uit: ‘De ander heeft een probleem.’

A
  • ander zoekt naar oplossing
  • jij moet actief luisteren (zie technieken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De Gordonmethode, leg uit: ‘Ik heb een probleem.’

A
  • ik-boodschap gebruiken
    1. benoem gedrag ander
    2. benoem eigen gevoel
    3. benoem gevolgen van gedrag ander
17
Q

Geef de vier kwadranten van de Roos van Leary.

A
  • Boven-tegen
  • Boven-samen
  • Tegen-onder
  • Samen-onder
18
Q

Wat lokt bovengedrag uit?

A

Ondergedrag

19
Q

Wat lokt ondergedrag uit?

A

Bovengedrag

20
Q

Wat lokt samengedrag uit?

A

Samengedrag

21
Q

Wat lokt tegengedrag uit?

A

Tegengedrag

22
Q

Geef de juiste dimensie: Weigeren iets te doen, wantrouwen, zaken in twijfel trekken.

A

Opstandig

23
Q

Geef de juiste dimensie: Graag contact met anderen, sympathie en waardering tonen.

A

Meewerkend

24
Q

Geef de juiste dimensie: Straffen, boos zijn, aanvallen, bekritiseren.

A

Agressief

25
Q

Geef de juiste dimensie: Beslissingen nemen, initiatief nemen, zeggen wat anderen moeten doen.

A

Leidend

26
Q

Geef de juiste dimensie: Willen helpen en beschermen, geruststellen, zorgen voor anderen.

A

Helpend

27
Q

Geef de juiste dimensie: Passief zijn, onzeker zijn, zwijgen in gezelschap.

A

Teruggetrokken

28
Q

Geef de juiste dimensie: Volgzaam, anderen laten beslissen, gelijk geven.

A

Afhankelijk

29
Q

Geef de juiste dimensie: Eisen, dwingen, beoordelen, de beste willen zijn, aandacht opeisen.

A

Concurrerend

30
Q

Wat is gepast gedrag?

A

Gedrag waarbij je gemakkelijk van de ene dimensie naar de andere kan overstappen.

31
Q

Wat is ongepast gedrag?

A

Gedraag waarbij je altijd hetzelfde gedragspatroon ervaart. Het is vaak in extreme vormen.

32
Q

Teken de Roos van Leary.

A