Hoofdstuk 3: Motivatie. (Trimester 1) Flashcards

1
Q

Wat is motivatie?

A

Een innerlijke kracht die het individu stimuleert tot bepaald gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geef een ander woord voor ‘iedereen streeft naar lichamelijk evenwicht’.

A

Homeostase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een drive?

A

Psychologische toestand die iemand aanzet om zo te handelen dat de drift verminderd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarvoor staat drive nu?

A

Enthousiasme en gedrevenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Geef een overkoepelende term voor fysiologische behoeften, behoefte aan veiligheid en zekerheid, sociale behoeften en waarderingsbehoeften.

A

Deficiëntiebehoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Geef een andere term voor behoefte aan zelfactualisatie.

A

Zijnsbehoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn fysiologische behoeften?

A

Behoeften om te overleven, lichamelijke behoeften.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg de behoefte aan veiligheid en zekerheid uit.

A

Bescherming tegen bedreigingen, behoefte aan orde en stabiliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leg de sociale behoeften uit.

A

Behoefte aan liefde en vertrouwen, anderen liefhebben, graag gezien worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg de waarderingsbehoeften uit.

A

Zelfwaardering: positief zelfbeeld.
Gewaardeerd worden: aanzien, erkenning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg de cognitieve behoeften uit.

A

Kennis opdoen, nieuwsgierigheid bevredigen, omgeving begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leg de esthetische behoeften uit.

A

Opzoek naar schoonheid, waardering voor kunst en architectuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg de behoefte aan zelfactualisatie uit.

A

Zelfontplooiing, persoonlijk, talenten en creativiteit ontwikkelen, beste versie van jezelf worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leg de behoefte aan transcendentie uit.

A

Andere helpen bij zelfactualisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Geef de drie psychologische basisbehoeften van de ZDT.

A

Autonomie, verbondenheid en competentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Leg autonomie uit.

A

Gevoel eigen keuzes maken, jezelf zijn, eigen gedrag bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Geef in de correcte volgorde de behoeften van Maslow weer.

A
  1. Behoefte aan transcendentie
  2. Behoefte aan zelfactualisatie
  3. Estische behoeften
  4. Cognitieve behoeften
  5. Waarderingsbehoeften
  6. Sociale behoeften
  7. Behoefte aan veiligheid en zekerheid
  8. Fysiologische behoeften
18
Q

Leg verbondenheid uit.

A

Warme, hechte band anderen. Gewaardeerd voelen.

19
Q

Leg competentie uit.

A

Bekwaam voelen, succesvol zijn, gevoel iets kunnen.

20
Q

Wat is prestatiemotivatie?

A

Mate waarin iemand gemotiveerd is om goed te presteren.

21
Q

Leg intrinsieke motivatie uit.

A

Gedrag omdat je graag doet, doen vanwege activiteit zelf, flow.

22
Q

Leg extrinsieke motivatie uit.

A

Gevolgen gekoppeld aan gedrag, doen om iets te bereiken, levert positieve gevoelens.

23
Q

Wat is overrechtvaardiging?

A

Je wordt te veel beloond voor je gedrag.

24
Q

Leg gecontroleerde motivatie uit.

A

Gevoel iets doen omdat het moet, Vansteenkiste: Moetivatie.

25
Q

Leg autonome motivatie uit.

A

Gevoel zelf kiezen voor gedrag, goesting.

26
Q

Geef de 4 reden voor motivatie.

A

Externe druk, interne druk, activiteit betekenisvol, interesse in activiteit.

27
Q

Leg externe druk uit.

A

Streeft beloning na, straf ontlopen, voldoen aan verwachtingen.

28
Q

Leg interne druk uit.

A

Negatieve gevoelens vermijden

29
Q

Leg activiteit betekenisvol uit.

A

Nuttig en waardevol om te doen.

30
Q

Leg activiteit interesse uit.

A

Prettig om te doen.

31
Q

Leg taakmotivatie uit.

A

Wil om activiteit tot een goed eind te brengen.

32
Q

Leg positieve egodoelen uit.

A

Goede indruk maken, trots zijn.

33
Q

Leg negatieve egodoelen uit.

A

Angst om negatief beoordeeld te worden, faalangst.

34
Q

Leg self-handicapping uit.

A

Kiest voor moeilijke taken, mislukking niet aan zichzelf maar aan situatie.

35
Q

Geef een ander woord voor uitstelgedrag.

A

Procrastinatie.

36
Q

Wat is zelfcontrole?

A

Mate waarin je in staat bent niet toe te geven aan kortetermijndoelen.

37
Q

Wat is procrastinatie?

A

Conflict tussen korte- en lange termijndoelen.

38
Q

Leg de negatieve vicieuze cirkel van uitstelgedrag uit.

A

Kiezen voor leuk gedrag = werk uitstellen –> achteraf angst/spijt –> negatieve gevoelens –> kiezen voor leuk gedrag

39
Q

Wat gebeurd er in de tienerjaren met het brein?

A
  • sterke ontwikkeling stratium (beloningscentrum)
  • trage ontwikkeling prefrontale cortex (plannen)
    –> moeilijk om langetermijndoelen te stellen
40
Q

Wie ontwikkelde een doelgebasseerde motivatietheorie?

A

Joahn Duda en John Nicholls

41
Q

Wat is de driftheorie van Hull?

A

Een motivatietheorie dat zijn oorsprong vindt in de biologie.

42
Q

Wie ontwikkelde de zelfdeterminatietheorie?

A

Richard Ryan en Edward Deci.