Hoofdstuk 9 Knowledge Flashcards

1
Q

Declarative knowledge

A

Kennis over hoe dingen zijn, waren of zullen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke twee vormen van kennis kan je declarative knowledge onderverdelen?

A

-episodic memory: iemands kennis van persoonlijke levensgebeurtenissen
-semantic memory: iemands algemene kennis die niet gekoppeld is aan specifieke gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Procedural knowledge

A

Kennis over hoe je dingen moet doen
-conditional knowledge: je leert hoe je moet reageren in verschillende situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conceptual knowledge

A

Declarative en procedurele kennis samen: helpt ons begrijpen waarom dingen zijn zoals ze zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen explicit en impliciet knowledge?

A

-explicit: kennis die we gemakkelijk kunnen ophalen en uitleggen
-implicit: kennis die we niet kunnen ophalen of uitleggen, maar die wel ons gedrag stuurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe zit kennis in je brein opgeslagen van fysieke karakteristieken?

A

De delen van ons brein die interpreteren wat we zien, horen, ruiken of op een andere manier voelen, helpen met encoderen en herinneren wat we hebben waargenomen in onze omgeving
-we kunnen van bijna alles in onze omgeving een plaatje creëren in ons brein
-soms laten mensen hun handgebaren zien hoe hun visuele plaatjes eruitziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe zit kennis in je brein opgeslagen van acties?

A

-kennis is vaak encoded in hoe we fysiek handelen in bepaalde situaties naar bepaalde objecten
-productions: kennis waarvoor procedurele en conditional kennis nodig is wordt vaak opgeslagen als production: dit zijn korte als dit-dan dat regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe worden symbolen opgeslagen in je brein?

A

-symbol: iets dat een object of event representeerd, vaak zonder enige overeenkomst te hebben met het ding waar het voor staat, zoals kaarten, woorden en nummers
-verbal codes: sommige informatie is opgeslagen in woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe worden betekenissen opgeslagen in het brein?

A

-mensen weten vaak in de long run alleen de General idea van wat ze zien of horen
-betekenissen worden opgeslagen als propositions: kleine units kennis die gaan over de relatie tussen objecten en events
-propositions bestaan uit een argument en een relation
-argument: objecten of events die het onderwerp zijn van de propositie
-relation: een uitleg van een argument of relatie tussen twee of meer argumenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zijn de verschillende vormen van opslaan van kennis altijd los van elkaar te zien?

A

-Nee!
-de verschillende vormen overlappen altijd een beetje
-we slaan dezelfde informatie soms op meerdere manieren op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt bedoelt als wordt gezegd dat het lange termijn geheugen associationistic is?

A

-Er wordt gedacht dat de kennis opgeslagen in het lange termijn geheugen bestaat uit stukjes informatie die direct of indirect wordt geassocieerd met andere stukje informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe zag men het lange termijn geheugen voor zich in een hierarchy?

A

-meer general informatie bovenaan en meer specifieke informatie daaronder
-hoe meer van elkaar in de hierarchy kennis zit, hoe langer het kost om deze informatie aan elkaar te linken
-niet alle informatie is zo georganiseerd gelinkt aan elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe ziet men het lange termijn geheugen voor zich in een netwerk?

A

-netwerk model: laat kennis zien als bestaande uit veel verschillende stukjes informatie, die aan elkaar gelinkt zijn door verschillende associaties
-propositional network: verschillende proposities worden aan elkaar gelinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt Parallel Distributed Processing in?

A

-nodes: een plek in het brein waar een stukje informatie is opgeslagen; als een node wordt geactiveerd (er wordt aan gedacht) dan worden nodes die eromheen liggen ook geactiveerd
-Parallel distributed processing: stukjes informatie worden opgeslagen op een manier waarbij verschillende nodes tegelijkertijd worden geprocessed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Concept

A

Een mentale groepering van objecten of events die op een manier op elkaar lijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Concrete concepts

A

-concepten die duidelijk te herkennen zijn aan hun fysieke uiterlijk, zoals een koe en rond

17
Q

Abstract concepts

A

-concepten die vanaf de buitenkant niet duidelijk zijn, zoals en neef of charisma

18
Q

Positive instance

A

-een specifiek voorbeeld van een concept; waar je deze kaartjes op leert is een voorbeeld van het concept laptop

19
Q

Negative instance

A

-als iets juist geen voorbeeld is van een concept; waar je deze kaartjes op leert is geen koe

20
Q

Undergeneralization

A

-als je nog niet alle positive instances kunt herkennen; bvb je herkent een chihuahua niet als een hond

21
Q

Overgeneralization

A

-als je nog niet alle negatieve instances kunt herkennen; je herkent een kat als een hond

22
Q

Wat leren mensen over concepten?

A

-we leren dat bepaalde kenmerken nodig zijn voor een positive instance
-defining features: karakteristieken die bij alle positive instances aanwezig zijn
-correlational features: karakterstieken die vaak aanwezig zijn bij positive instances, maar niet essentieel zijn hiervoor
-irrelevant feature: als iets helemaal niet bijdraagt aan een positive instance zijn
-Mensen hebben een prototype in hun hoofd van een concept
-mensen leren verschillende exemplaren van een concept

23
Q

Hoe leren mensen concepten?

A

-behavioristisch: je wordt beloond als je het goede concept voor je ziet
-er vindt een passieve opbouw plaats van nieuwe concepten bij jonge kinderen
-oudere kinderen en volwassen leren actief nieuwe concepten aan

24
Q

Welke factoren maken het leren van concepten gemakkelijker?

A

-concepten leer je makkelijker als de deining features duidelijk in het oog springen dan als deze abstracter zijn
-Definities van concepten helpen
-veel gevarieerde voorbeelden leren soms nog gemakkelijker dan definities
-het helpt om ook voorbeelden te laten zien van wat een concept niet is
-goede en niet goede voorbeelden werken het beste als deze tegelijkertijd worden gepresenteerd
-opdrachten in de les kunnen worden gegeven om goede en foute voorbeelden van het concept aan te geven; ook kan je vragen om een voorbeeld van het concept te tekenen

25
Q

Schema

A

Een dicht aan elkaar gelinkte set van ideeën over een specifiek object of event

26
Q

Scripts

A

Een schema over een event

27
Q

Personal theories, soms ook theory theory genoemd

A

Als mensen zelf een theorie vormen over de wereld om hun heen

28
Q

Wat is het verschil tussen personal theories en reality?

A

-Sommige psychologen denken dat we nooit zeker zullen weten wat echt is en wat niet, omdat kennis altijd persoonlijk geconstrueerd is

29
Q

Welke dingen bevorderen de (persoonlijke) theorie vorming?

A

-soms bevatten theorieën mentale modellen: representaties van hoe concepten met elkaar gerelateerd zijn of hoe een specifiek systeem werkt
-groeps interactie kan helpen om de theoretische understanding te verhogen
-sommige theorieën en mental model zijn nuttig, terwijl ze niet volledig kloppen

30
Q

Worldview

A

-een set van beliefs and assumptions over de realiteit in het algemeen
-dit beïnvloedt mensen hun begrip bij veel verschillende fenomenen

31
Q

Conceptual change

A

-als een geloof of misconceptie deel is van een grotere theorie of worldview, dan moet er een hele grote verandering plaatsvinden om dit niet langer te geloven
-het veranderen van je persoonlijke theorie in een andere is conceptual change

32
Q

Waarom is het lastig om andere beliefs aan te leren?

A

-de beliefs die lerenden al hebben affecteren wat ze opslaan uit nieuwe informatie
-confirmation bias: mensen zoeken voor informatie die hun geloof aanvult en negeren tegenstrijdige informatie
-wat mensen geloven past vaak bij wat ze zelf meemaken; scheikundige en natuurkundige zaken zijn soms moeilijk te geloven, omdat je ze niet dagelijks ziet
-sommige foute informatie zit verborgen in een heel netwerk van foute informatie, dat verandert niet zomaar
-lerenden zien niet altijd een inconsistentie tussen nieuwe informatie en wat hun belief is
-lerenden kunnen een persoonlijke of emotionele lading hebben in hun geloof
-mensen hun beliefs worden soms ook geloofd door hun sociale omgeving

33
Q

Hoe kan je conceptual change laten plaatsvinden bij studenten?

A

-voor de instructie begint is het handig als de docent weet welke beliefs en misconcepties er zijn in de klas over het onderwerp
-studenten moeten correcte informatie leren op een betekenisvolle manier, ipv door te stampen
-studenten kunnen voortborduren op enkele waarheden in hun belief
-studenten zullen sneller hun beliefs aanpassen als ze denken dat dit nodig is
-studenten moeten hun eigen beliefs actief vergelijken met andere perspectieven
-refutational text: mogelijke objecties tegen een ware verklaring worden hierin ontkracht
-studenten moeten willen om goede verklaringen te leren
-tijdens een les moet gemonitord worden of studenten misconcepties hebben

34
Q

Wat is de beste vorm van expertise?

A

-expertise: als iemand veel weet van een onderwerp
-de beste vorm is adaptieve expertise: dit combineert veel kennis en skills met een open-mindedheid en innovatieve ideeën
-de stappen om een expert te worden zijn: acclimation (nieuw domein om over te leren), competentie (mensen weten meer dan gemiddeld), expertise (als je zo goed als alles weet van het veld)

35
Q

Wat zijn enkele generalisaties over de natuur van kennis?

A

-het kan verschillen hoe informatie wordt opgeslagen
-het meeste van onze kennis is een samenvatting van ervaringen, ipv specifieke evenementen
-concepten maken de wereld minder complex
-concepten kunnen de omgeving abstracter maken
-concepten vergroten de kracht van gedachten
-concepten zorgen voor een generalisatie naar nieuwe situaties
-concepten maken het gemakkelijker om connecties te maken tussen de dingen die we weten, maar zorgt soms voor stereotypes
-een integratie van kennis is nuttiger dan veel losse kennis
-een kleine studie met een paar topics is vaak effectiever dan een grote studie met veel topics, less is more